In mijn eigen geestelijk leven heb ik ontdekt dat hoe meer regels ik mijzelf opleg, hoe meer zonden ik bega. De gewoonte om ‘s morgens en ‘s avonds te bidden is voor het leven van de gelovige onmisbaar, maar het voorschrijven van de lengte van het gebed en het gedwongen bidden voor zoveel personen en onderwerpen, kan een slavernij worden, waardoor het gebed eerder verstikt dan bevorderd wordt. Zeggen dat ik mij op een bepaald moment moet vernederen en op een ander moment moet verblijden, is vrijwel net zo’n aanstellerij als wat een prediker in de kandlijn van zijn preek schreef: ‘Hier huilen’ en ‘Hier glimlachen’. Waarom? Als de man uit zijn hart preekte, zou hij op de juiste plaats ongetwijfeld huilen en op het juiste moment glimlachen. En als er sprake is van een gezond geestelijk leven zal dat op het juiste moment gebed, ziels- vernedering en blijdschap des harten voortbrengen, zonder dat er regels of geloften zijn. Het soort godsdienst dat geregeld wordt door de almanak en op mechanische wijze emoties voortbrengt, huilen op Goede Vrijdag en twee dagen erna blij zijn, waarbij de emoties bepaald worden door de datum, zijn te kunstmatig om navolging te vinden.
Zelfonderzoek is een zeer grote zegen, maar ik heb zelfonderzoek gezien dat op een zeer ongelovige, wettische en eigengerechtigde manier werd uitgevoerd; in feite heb ook ik mij daaraan schuldig gemaakt. Er was een tijd waarin ik tot mijn eigen troost veel meer waarde hechtte aan kenmerken, tekenen en genadeblijken dan ik nu doe, want ik ben tot de ontdekking gekomen dat ik geen partij ben voor de duivel als ik mij met deze dingen ga bezighouden. Ik zie mij genoodzaakt om iedere dag opnieuw uit te roepen:
Ik, de grootste der zondaren,
maar Jezus stierf voor mij.
Als ik Gods belofte kan geloven, aangezien het Zijn belofte is en Hij mijn God is, en ik mijn Heiland kan vertrouwen omdat Hij mijn God is en daarom bij machte is om mij te behouden, gaat alles wel met mij. Maar ik kom tot de ontdekking dat, zodra ik mij allerlei dingen ga afvragen, waardoor mijn oog van Christus wordt afgetrokken, de waarde van mijn leven door iedere porie van mijn lichaam lijkt weg te sijpelen. Iedere praktijk die van het geloof afvoert, maar in het bijzonder dat soort zelfonderzoek dat ons van de voet van het kruis afvoert, leidt in een verkeerde richting.
Toen ik voor het eerst de Heiland leerde kennen, had ik de neiging mijzelf op een bepaalde manier te onderzoeken en maar al te vaak wierp ik daardoor hindernissen op en daarom wil ik ieder waarschuwen die hetzelfde probeert te doen. Soms ging ik mijn kamer binnen en stelde ik mijzelf bij wijze van zelfonderzoek de volgende vraag: ‘Ben ik bang om te sterven? Als ik nu dood in mijn kamer zou neervallen, zou ik dan met blijdschap mijn ogen sluiten?’ Ik moet eerlijk bekennen dat dit niet altijd zo was. Ik ervoer soms dat de dood een zeer ernstige zaak is. ‘Zie je wel’, zei ik dan tegen mijzelf, ‘je hebt nog nooit in Christus geloofd, want als ik mijn vertrouwen op de Heere Jezus zou stellen, zou ik niet bang zijn om te sterven; ik kan niet geloven dat Jezus Christus mij zal behouden, want de gedachte aan de dood doet mij beven.’
Ach, arme ziel, er zijn velen van Gods gezaligden die door vrees voor de dood hun hele leven in slavernij hebben verkeerd! Ik ken nu dierbare kinderen Gods, van wie ik geloof dat ze, als ze zullen sterven, verheerlijkt zullen worden, maar ik weet dat de gedachte aan de dood hen nu verschrikt. En dat is ook vanzelfsprekend, want God heeft de wet in onze natuur gelegd het leven lief te hebben en te koesteren; en het is heel voor de hand liggend dat iemand die kinderen en vrienden heeft, degenen die hem zo dierbaar zijn niet graag zal achterlaten. Ik weet dat hij, als hij meer genade zal ontvangen, zich zal verheugen bij de gedachte aan de dood, maar ik weet ook zeker dat er velen behouden zullen worden en met blijdschap in Christus zullen sterven, die zich nu, bij het vooruitzicht van de dood, bevreesd zullen voelen. Mijn bejaarde grootvader hield eens een preek die ik nog niet vergeten ben. Hij preekte over de tekst: ‘De God van alle genade’, en hij maakte de gemeente enigszins nieuwsgierig door bij iedere genadegave die hij beschreef, te zeggen: ‘Maar er is een soort genade die u niet wilt ontvangen.’
Na ieder gedeelte van zijn thema sprak hij diezelfde zin uit: ‘Maar er is een soort genade die u niet wilt ontvangen.’ En toen zei hij ten slotte: ‘U wilt geen stervensgenade terwijl u nog leeft, maar u zult stervens- genade ontvangen als u die nodig hebt. Als u in de situatie verkeert dat u die nodig hebt, zult u, als u uw vertrouwen op Christus stelt, voldoende ontvangen.’ In een gezelschap van vrienden spraken we over de vraag of we, als er tijden van vervolging zouden aanbreken, bereid zouden zijn om verbrand te worden. Ik zei: ‘Ik moet u eerlijk bekennen dat ik, zoals ik mij nu voel, niet bereid zou zijn om mij te laten verbranden, maar ik geloof zeer zeker dat, als er een brandstapel op Smithfield zou staan en ik zou weten dat ik om twee uur verbrand zou worden, ik genoeg genade ontvangen zou hebben om daar om twee uur verbrand te worden.’