Gij hebt al mijn zonden achter Uw rug; geworpen. Jesaja 38:17
Hizkia spreekt hier zelfverzekerd van een zaak waarover hij niet de geringste twijfel had. Hij vertrouwde gewoon op Zijn God. Hij had zich overgegeven aan de verdienste van de beloofde Messias en als gevolg van dat geloof had hij de belofte ontvangen. En nu zingt hij met vaste stem: “Gij”, ja juist Gij, o God, de Almachtige en Rechtvaardige, “Gij hebt al mijn zonden”, hoe groot en ontelbaar ze ook mogen zijn, Gij hebt ze alle “achter Uw rug geworpen”. O, wat een vreugde is het toch om een straal hemels zonlicht in de ziel te hebben en om de stem van God te horen als Hij in de tuin van onze zielen wandelt aan de wind des daags, tot ons sprekend: “Zoon, uw zonden, die velen zijn, zijn u alle vergeven.”
Het fluisteren van die hemelse stem kan uw hart tot bijna hemelse gelukzaligheid verheffen. Het schenkt een blijdschap, die niet overstemd zal worden door al het koren en de wijn, en de pleziertjes die de rijkdom en de genietingen van deze wereld kunnen veroorloven. Om de goddelijke kus tot aanneming te ontvangen, om met het beste gewaad bekleed te worden, om de ring aan de hand te hebben en schoenen aan de voeten, om de hemelse muziek en dans te horen waarmee de verloren zonen naar het huis van hun Vader teruggebracht worden – een gelukzaligheid, die zeker alles waard is.
Geliefden, er zijn er die ervoor kiezen om in hun evangeliebediening erg lang stil te blijven staan bij dergelijke genietingen die de ondervinding van Gods kinderen betreffen. Ik ben echter bang dat zij dit dan tot het hoofdthema van hun prediking verheffen, om een systeem van standen en gevoelens naar voren te brengen. Aan de andere kant zijn er broeders die constant hameren op het leerstuk van de behoudenis door het geloof, en het geloof alleen, maar die bijna vergeten om te getuigen van de ondervinding die het gevolg is van het geloof. Welnu, deze beide mannen waren zeker van hun zaak.
Niettemin is hun misvatting gebaseerd op een verlangen om de waarheid nauwgezet te bevorderen. De broeder die de ondervinding predikt en daarop aandringt, is er bang voor dat iemand een ingebeeld geloof zou bezitten dat niet het geloof van Gods uitverkorenen is. Daarom predikt hij ondervinding als een norm en toetssteen waarmee hij de geesten kan beproeven of zij uit God zijn. Onze andere broeder, die het geloof behandelt, en geen ondervinding, is bang dat men een God van hun gevoelens zou maken en dat ze in hun ondervinding zouden rusten, en niet in het kruis van Christus. Hij wil zo graag voor alle duidelijkheid het feit verdedigen, dat we behouden zijn door wat Christus meegemaakt heeft, en niet door wat wij meemaken, en verder de onomstoten waarheid, dat we door Zijn kostbare bloed verzoend zijn en niet door enige ondervinding van onszelf. Daarmee gaat hij misschien iets te ver en vergeet hij, dat daar waar geloof is, ook ondervinding zal zijn. En waar echte ondervinding is, daar moet ook een echt geloof geweest zijn.
Sta me nu toe om een ogenblik te proberen aan te tonen hoe deze twee waarheden echt tot elkaar komen: goddelijke ondervinding en persoonlijk geloof, noodzakelijke en blijde gevoelens en een nog noodzakelijker en zuiverder vertrouwen op Christus. “Wij wandelen door geloof en niet door aanschouwen.” Toch is er net zo veel verband tussen het geloof en een geheiligd gevoel als tussen een wortel en een bloem. Het geloof is blijvend, net als de wortel altijd in de grond blijft. Het gevoel is tijdelijk en heeft zijn perioden. Aangezien een bol niet altijd een groene stengel omhoog doet schieten, wordt hij ook niet altijd gekroond met een veelkleurige bloem. Het geloof is een kroon, een belangrijke boom: onze gevoelens zijn als het uiterlijk voorkomen van die boom tijdens de verschillende seizoenen van het jaar. Soms staat onze ziel in volle bloei, en zoemen de bijen vrolijk en verzamelen ze honing in ons hart.
Het is op zo’n manier dat onze gevoelens getuige zijn van ons geloofsleven, net als de lenteknoppen getuige zijn van het leven van de boom. Als onze gevoelens steeds meer aan kracht winnen en we tot de bloeitijd van onze genoegens komen, dan beginnen we daarna te verdorren tot de gele herfstbladeren van ons leven. Ja soms werpt de winter van onze vertwijfeling en wanhoop ieder blad van de boom af en ons arm geloof staat daar als een verwelkte stam zonder teken van gebladerte. En toch, geliefden, zolang er een geloofsboom is, zijn we gered. Of het geloof nu bloeit of niet of het heerlijke vruchten in onze ondervinding voortbrengt of niet, zolang het bestendig is, zijn we gered.
Niettemin zouden we alle reden hebben om ons geloofsleven te wantrouwen, als het niet soms bloeit van blijdschap en vaak vruchten tot heiligmaking voortbrengt. Ondervinding is, als ik het zo mag zeggen, als een zonnewijzer. Als ik wil weten hoe laat het is betreffende mijn geest, dan kijk ik erop. Maar dan moet de zon wel schijnen, want anders kan ik mijn zonnewijzer niet aflezen wat en waar ik ben. Als een wolk voor het gelaat van de zon drijft, heb ik niet veel aan mijn wijzer. Toch komt mijn geloof dan tevoorschijn in al zijn voortreffelijkheid, want mijn geloof dringt door de wolken heen en leest de staat van mijn ziel af – niet van de schaduw op de wijzer maar van de positie van de zon aan de hemel zelf.
Het geloof is groter en verhevener dan alle ondervinding, minder onbestendig, stabieler. Het is de wortel van de genade, en dat andere is niet meer dan de bloemen, de kiemen, de knoppen. Laten we echter niets kwaads zeggen van ondervindingen, laten we ze op hun waarde schatten. Want het is iets voornaams om in het zonlicht van Gods aanwezigheid te zitten. Het is iets nobels om de druiven van Eskol te eten, zelfs als we in de woestijn zijn. Het is waar dat het indrukwekkender is om te geloven dat de hemel voor mij is, wanneer ik daar geen bewijs van zie. Toch is het iets zoets
“To read my title clear
To mansions in the skies.”
Ik zal nu overgaan op het ene aspect van de ondervinding dat in onze tekst duidelijk naar voren wordt gebracht: die zegenende ondervinding van een bewustzijn van de vergeving, een besef van vergevende liefde, overvloedig in de ziel gestort. Ik zal mijn tekst op twee manieren bekijken. Er zijn twee soorten vergeving die God schenkt en het is nodig daar onderscheid tussen te maken. Als eerste zal ik het hebben over een bewustzijn van de schuldvergeving, die door de mens als vergeven zondaar wordt ervaren. Als ik dat gedaan heb, zal ik spreken over dat andere bewustzijn van vergeving, dat dichterbij de tekst blijft en er nauwer mee verbonden is. Het is een besef van schuldvergeving, dat door een mens niet als zondaar maar als kind ervaren wordt, als een vergeven kind. Het weet dat het al door de Rechter vergeven is, maar dat nu lacht omdat het weet dat het ook door de Vader vergeven is.
I. Laat me dan als eerste spreken over EEN BESEF VAN SCHULDVERGEVING ZOALS DIE DOOR GOD AAN EEN ZONDAAR GESCHONKEN WORDT.
We moeten niet wachten op dit besef van schuldvergeving voordat we tot Christus komen. De ziel die zich aan haar verlorenheid, verval en naaktheid ontdekt, wordt in het Woord van God bevolen zich, zoals ze is, in de handen van Christus toe te vertrouwen. Het geloof is gehoorzaam aan dat bevel en, zonder één sprankje innerlijke vreugde, vertrouwt de ziel zich, helemaal bevend en trillend van angst, toe in de handen Christus als in de handen van een liefdevolle en almachtige Heiland. Ik zeg het nog eens: we moeten dit niet pas doen als we een gevoel van vergeving ervaren. Geloven is onze plicht en het besef van vergeving is ons voorrecht. We moeten eerst gehoorzamen en dan de prijs ontvangen. In mijn totale verlorenheid en in de wetenschap dat er geen reden in mijzelf is waarom ik behouden zou worden, werp ik mij neer aan de voet van het kruis van Christus en vertrouw ik me voor eeuwig aan Hem toe. Als gevolg daarvan legt God daarna, uit vrije genade, door Zijn Geest, in mijn ziel een ontwijfelbaar getuigenis, dat mij ervan verzekert dat mijn zonden vergeven werden op hetzelfde moment dat ik me met Christus verenigde en mijn ziel in Zijn handen toevertrouwde.
Dit bewustzijn van vergeving omvat vele zaken, hoewel het niet in alle zielen even gemakkelijk te begrijpen is. Bij sommige onwetende personen, die te weinig van de Heilige Schrift weten, is dit het bewustzijn dat ze ervaren: mijn zonden zijn vergeven. Zij gevoelen in hun ziel dat iedere schuld die ooit in het boek van God opgetekend stond, voorgoed daaruit weg gewist is. Hiermee hangt samen dat ze bevrijd zijn van de verschrikking en de vrees die vroeger op hun geest rustten. De nachtmerrie is verdwenen. Dat reusachtige spooksel dat hen achtervolgde, een bewustzijn van hun schuld, is weg en voor eeuwig zeker in de Rode Zee van Jezus’ bloed gelegd. Maar omdat ze verder onkundig en onwetend zijn, zijn ze zich niet van méér bewust. Hierin vinden zij het toppunt van hun blijdschap: dat de schuld is kwijtgescholden, dat de toorn van God is afgewend en dat ze nu niet naar de hel hoeven.
Als het de Heilige Geest echter behaagt om hen deze keer meer te openbaren, worden ze zich ervan bewust dat God hen liefheeft. Zij zijn geraakt dat God hen als Zijn gunstelingen beschouwt, degenen voor wie Hij een bijzondere gunst, een speciale liefde heeft. Dan gaan zij, op datzelfde moment, hun aanspraak op de zegeningen van het verbond ontdekken. Ze ontdekken dat alle dingen van hen zijn omdat ze van Christus zijn. En aangezien er dan geen veroordeling is, wordt iedere zegening verleend, juist door datgene wat de straf weggenomen heeft.
Het kan ook gebeuren dat dit gevoel van vergeving groeit totdat het de nauwe grenzen van de tijd overschrijdt, totdat de geest niet alleen zeker weet dat ze met God verzoend is en dat het leven nu geboren is, maar ze ook de hemel zelf binnen bereik weet. Ze begint dan haar eigen onaantastbare aanspraak op de erfenis van de heiligen in dat licht te zien. Ja, in het uur van vergiffenis heb ik soms ervaren dat door het geloof de vrijgemaakte geest de gouden straten bewandelt en zijn vinger legt op de snaren van de luisterrijke harp van de hemelse lofprijzing. Ik kan niet verwoorden hoe veelomvattend dit gevoel van vergeving bij tijden kan worden. Het kan een vroegere eeuwigheid omvatten – waarin het zijn verkiezing ontving – en een toekomstige eeuwigheid – waarin het zijn heerlijkheid zal aanschouwen. Het kan afdalen tot in de diepte van de hel en het vuur aanschouwen dat voor eeuwig geblust is, of tot de hemelse heerlijkheid opklimmen en al de pracht zien die hem zal toebehoren. En toch, zoals ik al eerder gezegd heb, is het niet in alle gevallen zo. Voor vele onwetende mensen is het enige besef van vergeving dat ze krijgen, een wegneming van de verschrikking en een zeker weten dat al hun zonden vergeven zijn.
“Maar”, zegt er iemand, “hoe komt dit besef van schuldvergeving tot stand? Op welke wijze en in welke vormen?” Wel, het komt op verschillende wijzen en in verschillende vormen. Velen ontvangen hun bewustzijn van vergeving in één ogenblik. Misschien zaten ze in Gods Woord te lezen en de één of andere tekst leek als het ware op te rijzen uit zijn omgeving, met hemels vuur verlicht, en zij voelden die tekst op hun hart gedrukt. Een tekst als deze: “Komt dan, en laat ons samen richten. Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen worden als witte wol; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen witter worden dan sneeuw.” Of een zoals deze: “Dit is een getrouw woord, en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is, om de zondaren zalig te maken, van wie ik de voornaamste ben.” Die man zat daarvoor vol twijfel, vol zwaarmoedigheid en wanhoop, maar in een oogwenk wordt alles licht en komt er leven en blijdschap in zijn hart. Als hij met één stap van de hel naar de hemel had kunnen overgaan, dan had de verandering in zijn ziel niet merkbaarder en duidelijker kunnen zijn. Van zwaar belast is hij opeens licht van hart geworden. In plaats van zwart van top tot teen zag hij zich ineens helemaal wit gewassen en gekleed in het sneeuwwitte gewaad van de gerechtigheid van de Zaligmaker.
Bij anderen wordt dit besef van schuldvergeving gekenmerkt door gestadige groei. Het begint met een klein straaltje hoop, dan een grotere straal, en nog één, totdat uiteindelijk de morgenster in hun harten opgaat. Het licht neemt weer toe, totdat uiteindelijk de morgenster van de hoop plaats maakt voor de Zon der gerechtigheid Zelf, de Opgestane, onder Wiens vleugelen genezing is. Ik heb sommigen gekend die in één ogenblik vrede gekregen hebben, en bij anderen duurde het maanden, zo niet jaren, voordat ze met vaste tred konden wandelen en zonder trillende stem konden zeggen: “Ik weet, Wien ik geloofd heb, en ik ben verzekerd, dat Hij machtig is, mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot die dag.”
Deze overtuiging wordt soms op de meest uitzonderlijke manier aan ons doorgegeven. Ik weet dat het hart soms geraakt wordt door een enkele uitspraak van een dominee, door een uitspraak die zo toegesneden was op iemands eigen situatie dat we wel moesten toegeven: “Dat is niet de stem van een mens, maar de stem van God, want een mens had mijn hart niet kunnen doorgronden. Die zin is zeker gesproken door Iemand Die het hart beproeft en de nieren doorzoekt.” Bij een andere gelegenheid was er een vreemde voorzienigheid, die het enige middel bleek om vreugde en uitredding te geven.
Het vreemdste verhaal dat ik ooit gelezen heb, met betrekking tot het ontvangen van vrede na een lange periode van vertwijfeling, was het geval van mevrouw Honeywood, over wie u misschien ook gelezen hebt. Levend in de dagen van de Puriteinen, was ze eraan gewend geraakt om donderpreken van de toenmalige dominees te horen. Ze werd zo geheel verslagen door een besef van zonde dat de arme vrouw, ik denk wel tien jaar, als het geen twintig was, aan de wanhoop overgeleverd was. Ze wist absoluut zeker dat er voor haar geen hoop meer was. Het zag ernaar uit dat er in dit geval een wonder zou moeten gebeuren om haar vrede in haar gemoed te geven. Op zekere dag vertelde een waardig gezant van Christus in een gesprek met haar, dat er toch hoop was dat Jezus Christus hen, die door Hem tot God zouden komen, volkomen zalig kon maken. Terwijl ze een Venetiaans glas van de tafel pakte, een glas van het dunste materiaal dat men zich kan voorstellen, smeet de vrouw dat hard op de grond en zei: “Ik ben verloren, zo zeker als dat glas in duizend stukken gebroken is.” Tot haar opperste verbazing was het glas niet beschadigd; het vertoonde geen enkel scheurtje. Onmiddellijk geloofde ze dat God tot haar gesproken had. Ze opende haar oren om de woorden van de dominee te horen en vrede stroomde in haar geest. Ik noem dit als een voorbeeld van een uitzonderlijk en ongewoon geval – een waarvan er wellicht geen tweede opgeschreven staat. Maar God heeft zo Zijn wegen en Zijn middelen. Hij zal door een of ander middel, door ieder middel, door het vreemdste en wonderlijkste middel, Zijn volk tot een besef van vergeving brengen. Als zij alle andere manieren afwijzen, zal Hij liever een wonder willen doen dan dat Zijn bannelingen niet thuisgebracht zullen worden.
Sta me toe enige momenten stil te staan bij de vreugde die dit besef van vergeving oproept. Ik spreek nu uit ervaring. Die blijde dag, toen mijn ziel voor het eerst een Zaligmaker vond en leerde om zich aan Zijn dierbare voeten vast te klampen, was een dag die ik nooit zou vergeten. Als onopvallend kind, onbekend, onopgemerkt, zat ik naar het Woord van God te luisteren. En die kostbare tekst, “Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, al gij einden der aarde”, bracht mij bij het kruis van Christus. Ik kan ervan getuigen dat de blijdschap van die dag met geen pen te beschrijven is. Ik had wel kunnen springen, ik had kunnen dansen. Er zijn geen woorden, hoe fantastisch ook, die op dat moment niet hadden gepast bij de blijdschap van mijn ziel. Vele dagen van christelijke ondervinding zijn er sindsdien verstreken, maar er is nooit meer een dag geweest die die totale vreugde, die sprankelende verrukking van die eerste dag heeft gekend. Ik dacht dat ik wel van mijn zitplaats had kunnen opspringen en met een van de meest uitbundige methodisten die daar waren had kunnen uitroepen: “Ik heb vergeving ontvangen! Ik ben verlost! Een blijk van genade! Een zondaar gered door het bloed!” Wat die dag betreft, kan ik me alle andere gebeurtenissen slechts vaag herinneren. Ik weet niets meer van wat er tegen mij gezegd is of wat er gebeurd is, behalve dit: dat mijn geest zijn ketenen in stukken gebroken zag en dat ik als een bevrijd man naar buiten ging, een erfgenaam des hemels, begenadigd, in Christus aangenomen, opgehaald uit modderig slijk en uit een ruisende kuil, met mijn voeten vast op een rotssteen gesteld en mijn gangen vastgemaakt.
Sommigen van u die het nog nooit gesmaakt hebben, kunnen zich misschien wel een voorstelling maken van de blijdschap van het hart wanneer het schuldvergeving ontvangt. Echter, als u er zelf deelgenoot van wordt, zult u met de koningen van Scheba zeggen: “De helft is mij niet aangezegd.” Wanneer mensen zich in zo’n vreugdevolle staat bevinden, zijn ze erg mededeelzaam. Ze kunnen zich dan niet inhouden. Ze zijn dan als John Bunyan, die de koeien op het omgeploegde land erover wilde vertellen. Ze praten zelfs tegen de bomen. Ze denken dat de wereld in overeenstemming met henzelf is. Ze vervolgen hun weg met blijdschap en worden met vrede voort geleid. De bergen en de heuvels breken uit in gejuich en de bomen des velds klappen met de handen. De vogels zingen om afgestemd op hun hart te zijn. De zon schijnt die dag feller dan ooit tevoren. Of als de regen neervalt, is die het symbool van die stromen van genade die de geest hebben verheugd. Op die dag, als nooit tevoren, wordt die man de grote priester van de wereld. Temidden van al zijn medepriesters, staat hij als de grote hogepriester van het heelal. Hij wandelt in witte klederen. Hij draagt de bel van de lofprijzing bij zich. Hij offert een offerande die aangenaam is voor God; en zijn eigen hart is het belangrijkste offer dat hij aanbiedt. O, op die dag lijkt de wereld wel een groot orgel en de vingers van de begenadigde zondaar glijden over de toetsen om de muziek tot donderslagen op te zwepen, totdat de eeuwige muziek van langvervlogen tijden tot pure stilte vervalt voor de halleluja’s van dat gejuich van de lofprijzing, waartoe de begenadigde zondaar de wereld opwekt.
Denk nou niet dat ik een fanatiekeling ben; ik gebruik slechts mijn gezond verstand. In feite doen mijn beschrijvingen de blijdschap van de geest te kort, in wie God een straaltje van Zijn liefde heeft uitgestort en een blijk van zijn genade heeft gegeven. Hoor ik niet iemand fluisteren dat zulke gevoelens fanatiek zijn? Ach mijn vriend, als dat zo was, dan zou dat een fanatisme zijn dat men zich vurig zou wensen. Het zou er één zijn, waarvoor de meest nuchtere geest zich voor eeuwig zou kunnen inspannen. En u zegt dat dit fanatisme is, dat een mens zeker weet dat zijn zonden vergeven zijn. Maar wacht eens even. Durft u te beweren dat dit Boek zelf fanatiek is, dat de Bijbel een boek is vol geestdrift en ijdele gedachten? O nee, u gelooft dat dit een boek is dat in alle ernst geschreven is. Welnu, de gevoelens van een begenadigd zondaar zijn niets anders dan noodzakelijke en natuurlijke gevolgen van de waarheid van dit Boek. Wordt er hierin geen schuldvergeving geleerd? Staan er geen woorden in als deze: “Welgelukzalig is hij, wiens overtreding vergeven is”, “Welgelukzalig is de mens, die de HEERE de ongerechtigheid niet toerekent, en in wiens geest geen bedrog is”, “U hebt al mijn zonden achter Uw rug geworpen”? Staan er geen woorden in die ons zeggen dat Jezus Christus in de wereld gekomen is om te zoeken en zalig te maken wat verloren was? Dat er zoiets is als behoudenis, zoiets als wedergeboorte, zoiets als het geroepen worden uit de duisternis tot Gods wonderbaar licht, zoiets als uit het rijk der duisternis getrokken te worden en overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van Gods liefde? Als de Bijbel ons leert dat zulke dingen bestaan, en als zulke dingen werkelijkheid zijn in de beleving van christenen, dan zou het een aanklacht tegen dat Boek zijn als mensen niet gelukkig werden als ze die ontvangen hadden. Ja, als de ervaring van een christen ten tijde van zijn bekering niet uitzonderlijk zou zijn, niet uitzonderlijk vreugdevol, dan zou dit met het onderwijs uit het Woord in tegenspraak zijn. Toch zeg ik, en ik zeg het met vrijmoedigheid, worden al de vervoeringen die het meest verheugde hart in het uur van schuldvergeving ooit kende, door dit Woord gerechtvaardigd.
Toch”, zegt iemand, “kan ik niet begrijpen dat iemand er zeker van kan zijn dat zijn zonden vergeven zijn.” Die voorname en voortreffelijke man, dr. Johnson, was altijd van mening dat niemand ooit zou kunnen weten of zijn schuld vergeven was, of er zoiets bestond als zekerheid van het geloof. Als dr. Johnson zijn Bijbel iets beter bestudeerd had en iets meer verlichting van zijn verstand had gehad, dan zou ook hij er wellicht toe gekomen zijn om zijn eigen schuldvergeving te kennen. Zeker, hij was geen expert op het gebied van de theologie, en evenmin van porselein dat hij eenmaal probeerde te maken, maar wat hem nooit gelukte. Ik denk dat zijn mening zowel in de theologie als in porselein van weinig waarde is. U zegt: hoe kan iemand weten dat zijn schuld vergeven is?
Er is een tekst, die zegt: “Geloof in de Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden.” Ik geloof in de Heere Jezus Christus; is het dan onredelijk om te geloven dat ik zalig zal worden? “Die in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven”, zegt Christus in het evangelie van Johannes. Ik geloof in Christus; zou het dan absurd zijn om te geloven dat ik het eeuwige leven heb? De apostel Paulus, geïnspireerd door de Heilige Geest, zegt: “Zo is er dan geen verdoemenis voor hen, die in Christus Jezus zijn. Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God.” Als ik weet dat mijn vertrouwen op Jezus alleen gevestigd is en dat ik in Hem geloof, zou het dan niet absurd zijn als ik geen vrede kende? Een ziel gelooft God op Zijn Woord, wanneer zij weet dat het een noodzakelijk gevolg van haar geloof is, dat zij zalig zal worden. Maar behalve dat, stel dat het waar is dat God Zelf buiten de orde van de natuur treedt en echt tot ieder individu apart spreekt en hun op het hart drukt dat hun zonden vergeven zijn. Stel dat dit zo is, hoe moeilijk u dat misschien kan aannemen – zou het dan onnatuurlijk zijn dat de geest zich zou verheugen?
Welnu, zo is het ook letterlijk en absoluut zeker; want die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn. En ik zal u dit vertellen, hoewel ik misschien van fanatisme beschuldigd wordt, dat er voor ieder kind van God momenten zijn waarop hij niet zou kunnen twijfelen aan zijn aanneming door Christus, waarop zijn redding zelfs een tastbaarder en zekerder waarheid is dan het feit dat hij bestaat. Momenten waarop alle argumenten die je ertegenin zou kunnen brengen, hem niet zouden kunnen verontrusten, omdat hij het onfeilbare getuigenis van de Heilige Geest heeft dat hij uit God geboren is. Denk aan een of ander arm dienstmeisje, aangeklampt door een geslepen ongelovige, die al haar principes begint af te kraken, haar uitlacht en haar vertelt dat ze zichzelf maar iets wijsmaakt.
Zij geeft hem antwoord, heeft geduld met hem, en geeft hem opnieuw antwoord op haar eigen eenvoudige manier. U merkt dat haar argumenten niet overtuigend of logisch zijn, maar let op, als ze tot slot zegt: “Welnu, mijnheer, u weet veel meer dan ik en ik kan niet zo goed praten als u. Toch wil ik niet denken wat u denkt. Al is het waar wat u gezegd hebt, mijnheer, toch kunt u dan niet weerleggen wat ik van binnen voel. Ik voel dat ik een kind van God ben. Ik weet dat zeker. En u kunt proberen het feit uit mijn hoofd te praten dat wat ik denk echt bestaat en wat ik voel een echte reden heeft, iets wat ik diep van binnen weet, namelijk dat ik uit de dood overgegaan ben in het leven en dat ik een kind van God ben.”
Kom eens hier, blinde! Zijn ogen worden geopend. Probeer hem er nu maar van te overtuigen dat hij niet kan zien. “Nee”, zegt hij, “dat is één ding dat ik weet. Ik kan het fout hebben wat andere zaken betreft. Maar één ding weet ik, dat ik blind was en nu zie.” Hier, breng die zieke man naar voren die de laatste vijftien jaar kreupel in bed gelegen heeft. Er vindt een wonder plaats, hij wordt genezen en hij begint te springen. Breng onze vriend van de medische school hier en laat hem het maar in twijfel trekken. “Uw been is niet in goede conditie. Ik zeg u dat u zich niet goed voelt, dat u niet genezen bent. U voelt zich niet gelukkig, u voelt zich niet hersteld en op krachten gekomen.” “Och”, zegt hij, “ik geef niets om uw argumenten en ook niet om de Latijnse woorden die u gebruikt. Ik ben genezen, daarvan ben ik me terdege bewust en daar kunt u me niet vanaf brengen.” Zo is het ook met een christen. Er zijn momenten waarop hij zegt: Ik ben behouden, mijn zonden zijn vergeven.” De Heere heeft tegen hem gezegd: “Ik ben uw Heil”, en geen redenering, hoe spitsvondig de argumenten ook zijn, kan hem verontrusten, of ervoor zorgen dat hij datgene wat “een grote vergelding des loons heeft” verloochent.
En nu, geliefden, voordat ik van dit punt afstap om voor een ogenblik bij het tweede deel van mijn onderwerp stil te staan, wil ik u graag een paar vragen stellen. Hebt u ooit in uw leven dit bewustzijn van vergiffenis gekend? “Nee”, zegt iemand, “nog nooit. Ik wenste van wel. Ik ben van plan erop te wachten.” U kunt wachten tot u verloren gaat, voordat u het ooit zal ontvangen. Het is uw plicht om naar Christus te komen zoals u bent en op Hem te vertrouwen. Dan zult u het ontvangen. Door stil te zitten en het grote gebod,”geloof in de Heere Jezus Christus”, niet te gehoorzamen, zult u uw oordeel dubbel zeker maken. Ik hoop dat u deze kostbare parel zult vinden. Tenzij u alles wat u hebt, verkoopt en die goddelijke akker koopt, Christus Jezus koopt, zult u daar deze parel van grote waarde niet vinden. “Ja maar”, zegt een ander, “ik voel dat ik het nooit ontvangen heb en ik hoef het ook niet.” Let dan op, toehoorders. Ik spreek vandaag tot u als Gods gezant en als u nu mijn waarschuwing afwijst, zult u deze opgeheven vinger en deze ogen in het uur waarop u trillend op uw sterfbed ligt, dan voor u zien. Als u aan deze zijde van het graf nooit een besef van schuldvergeving in uw ziel hebt gevoeld, dan ben ik bang dat u vol zonde naar uw graf reist.
En na de dood zal het oordeel zijn en na het oordeel de toekomende toorn. Wat u voor bezetenheid en fanatisme houdt, is van wezenlijk belang voor het behoud van uw ziel. Zet het toch niet van u af. Veracht het niet. Verlang ernaar. Schreeuw erom. Hijg ernaar. En de Heere God geve het u te weten dat u Zijn kind bent en dat u uit de dood overgegaan bent in het leven! Een betere wens zou ik u niet kunnen geven. Een grotere zegen zou de mond van een dominee niet over u kunnen uitspreken. Moge God u trekken uit uw staat van verdoving, sluimer en duisternis en u ertoe brengen de Zaligmaker te zoeken en te vinden. Die te kennen, betekent schuldvergeving in uw bewustzijn en blijdschap in uw ziel!
II. Nu wil ik een paar minuten uw geduldige aandacht vragen als ik kort bij het tweede deel van mijn onderwerp stil sta. Ik heb soms onwetende christenen horen vragen hoe het kan dat een mens, als zijn zonden eenmaal vergeven zijn, toch nog iedere dag om vergiffenis moet vragen. Wij leren, en we zijn zo vrij om het steeds weer opnieuw te bevestigen, dat op het moment dat een zondaar tot geloof komt, al zijn zonden weggedaan zijn. Die uit het verleden, het heden en de toekomst zijn alle, wat God de Rechter betreft, verdwenen! Er blijft geen enkele zonde tegen één van Zijn kinderen over, en die zal er ook nooit zijn. “Hij ziet geen overtreding in Jakob, en geen zonden in Israël.” Niettemin vertelt onze Meester ons onze knieën te buigen en te zeggen: “Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren.” Hoe kunnen we vragen om iets wat we al bezitten?
Waarom moeten we een schuldvergeving zoeken die we al hebben? Het probleem ligt in de vergeetachtigheid van de relatie die christenen met God onderhouden. Als zondaar kom ik tot Christus en stel ik mijn vertrouwen op Hem. God is dan de Rechter. Hij pakt het grote wetboek van strafrecht, schrapt mijn zonden door en spreekt mij vrij. Op hetzelfde moment neemt Hij me, uit Zijn grote liefde, aan tot Zijn kind. Nu sta ik in een totaal andere relatie tot Hem dan ooit tevoren. Ik ben niet zozeer Zijn onderdaan maar veeleer Zijn kind. Hij is niet langer de Rechter voor mij, maar is mij tot Vader geworden. En nu heb ik nieuwe wetten, nieuwe regels. Nu heb ik een nieuwe discipline. Nu krijg ik een nieuwe behandeling. Nu ken ik een nieuwe gehoorzaamheid.
Toch doe ik nog steeds verkeerde dingen. En dan? Zal de Rechter me dan onmiddellijk voor Zijn troon dagvaarden? Nee, ik heb geen Rechter. Hij is een Vader en die Vader stelt me voor Zijn aangezicht en kijkt bedenkelijk naar me. Ja, Hij neemt de roede en begint me te kastijden. Hij had me nooit gekastijd toen Hij Rechter was. Toen dreigde Hij alleen dat Hij de bijl zou gebruiken. Maar die bijl heeft Hij nu begraven. Nu ik Zijn kind ben, heeft Hij geen bijl meer om me mee te doden. Hij kan Zijn eigen kinderen niet verdelgen. Maar Hij gebruikt de roede wel op mij. Als ik iets doe wat verkeerd is, zoals ik jegens Hem als Vader iedere dag doe, moet ik beslist op mijn kinderknieën naar Hem toe als Vader om te zeggen: “Onze Vader, Die in de hemelen zijt, vergeef mij deze schulden gelijk ook ik vergeef mijn schuldenaren.”
Aangezien u en ik, ook als we Gods kinderen zijn, iedere dag blijven zondigen, niet tegen Hem als Rechter maar tegen Hem als Vader, betaamt het ons dagelijks vergeving te zoeken. Als we die vergeving niet dagelijks verkrijgen, hanteert de Vader op het laatst de roede, zoals Hij in het geval van Hizkia deed. Hij sloeg Hizkia totdat deze doodziek werd. Hizkia kreeg berouw en de roede werd weggenomen. Toen voelde Hizkia in zijn hart: “Gij hebt al mijn zonden achter Uw rug geworpen.” Denk ook aan David. De zonde van David met Bathseba was door het komende bloed van Christus al jaren geleden vergeven en weggedaan. Maar toen hij zondigde, verstootte God hem enige tijd. Hij verborg Zijn aangezicht voor hem en was als Vader boos op Zijn kind. Toen David echter berouw toonde nadat hij geslagen was, drukte de Vader hem weer aan Zijn hart. En David kon weer zingen: “Gij hebt al mijn zonden achter Uw rug geworpen.”
Let er echter op dat deze schuldvergeving verschilt van de eerste. De eerste was de vergeving van een Rechter; dit is de vergeving van een Vader. De eerste doofde de vlammen van de hel; deze neemt slechts de Vaderlijke roede weg. De eerste veranderde een opstandeling in een begenadigd misdadiger en draaide de straf om; de tweede ontvangt het dwalende kind teder aan het Vaderhart. Er zijn essentiële verschillen, omdat de vergeving van de tweede niet zo zeer verband houdt met schuld en straf, met de wortel van de ongerechtigheid van binnen en de wegneming van datgene wat slechts op ons gelegd is om ons een mishagen aan onszelf te doen krijgen en een genegenheid voor Christus. Maar als dit besef van vergeving door een christen verkregen wordt, schenkt dat hem vreugde. Niet zulke onstuimige als de eerste keer, maar stille, diepe, en kalme.
Misschien bevindt hij zich niet op die bulderende zee van meeslepende verrukking waarop hij voer toen hij voor hel eerst vergiffenis ontving, maar zijn vrede is als een rivier en zijn gerechtigheid als de golven der zee. En deze vrede heeft in hem de meest weldadige en heilzame uitwerking. Hij wordt God dankbaar voor de kastijding die hij gekregen heeft en die hem zijn behoefte aan Jezus opnieuw leerde. Vanaf nu mijdt hij de zonden waarmee hij Zijn God grieft. Hij wandelt behoedzamer en toegenegener dan voorheen, leeft dichter bij God en bevordert zijn vertrouwdheid met de Heilige Geest. Hij is meer in gebed, is ootmoediger, en toch is hij tegelijkertijd vrijmoediger dan vroeger. Het licht werd weggenomen opdat hij straks een dubbel deel zou ontvangen. De vreugde werd weggenomen opdat zijn heiligheid zou toenemen.
Geliefde broeders en zusters in Christus, gaat u vanmorgen gebukt onder de verlatenheid van uw ziel? Was er ooit een moment waarop u duidelijk wist waar u aanspraak op had? Hebben wolken en donkerheid u nu omgeven? Twijfel bij dit alles niet aan de liefde van uw Vader. Wantrouw Hem niet. Kruip niet op uw knieën zoals die eerste keer, als iemand die de vergeving nog niet kent. Kom vrijmoedig, maar ook ootmoedig, tot uw God. Pleit op Zijn belofte. Verlaat u op het kostbare bloed van Christus. Kijk omhoog en zeg: “Mijn Vader, mijn Vader, geef mij weer de vreugde Uws heils; en de vrijmoedige geest ondersteune mij.” En u zult de vrijmoedigheid van uw jeugd weer terugkrijgen en u zult weer merken dat de Heilige Geest in u woont. U zult opnieuw uitstijgen boven de beproevingen en tegenslagen van dit aardse leven en in de rust ingaan die overblijft voor het volk van God.
Nog één zin of zo en dan zal ik deze gemeente heenzenden. Heb ik hier iemand die verklaart dat zijn schuld vergeven is, maar die zich toch nog verlustigt in de zonden waarvan hij doet alsof die vergeven zijn? Mijnheer, u bedriegt uzelf, of u zegt iets waarvan u weet dat het niet waar is. De man wiens zonden vergeven zijn, haat de zonde. We kunnen niet gereinigd worden als we nog tot onze nek in het vuil blijven voortleven. Het is onmogelijk dat iemand vergeving ontvangen heeft en zich toch nog blijft wentelen in walgelijke zonden. “O ja”, zegt hij echter, ”ik ben geen wettisch christen. Ik geloof dat de genade van God mij gereinigd heeft, hoewel ik doorga met zondigen.” Mijnheer, het is duidelijk dat u wel wettisch bent, maar ik zal u vertellen wat u nog meer bent: u bent geen kind van God, u bent geen christen. Een christen is immers iemand die alle zonde haat. Er is nog nooit een gelovige geweest die ongerechtigheid liefhad, nooit zoiets eigenaardigs als een begenadigde zondaar die nog steeds graag tegen Zijn God in opstand kwam.
“Ja maar”, hoor ik iemand anders zeggen, “dat kan wel waar zijn, mijnheer, maar ik belijd niet dat ik vergiffenis ontvangen heb op de manier waar u het over hebt. Ik geloof dat mijn zonden zo klein en gering zijn dat ik geen genade hoef te zoeken. Of als ik het wel zoek, verwacht ik niet dat ik het hier zal vinden. Ik durf te beweren dat het best goed met mij zal gaan na dit leven.” Arme dwaas, arme dwaas, u bent alreeds veroordeeld. Het vonnis van God is al over u uitgesproken. “Die in de Zoon van God niet gelooft, is alreeds veroordeeld, omdat hij niet heeft geloofd.” En toch zegt u, wanneer uw vonnis opgeschreven is en uw doodsklok nu misschien al luidt, dat uw misdaden zo klein zijn. Mijnheer, ze zijn zo groot dat het vuur van de hel ze nooit zal verzoenen en uw eigen leed, voor eeuwig naar ziel en lichaam, zal nooit volledig gelijkwaardig zijn aan de overtredingen die u tegen God bedreven hebt.
Daarom wilt u niet weten dat u vergeving ontvangen hebt. U bent tevreden om met de rest uw kans te wagen. En een kans is het zeker! Maar weet dat ik in mijn hart zo veel van u verschil. Als ik nu maar één moment zou twijfelen aan de vergeving van mijn zonden, dan zou ik geen oog dicht kunnen doen, totdat ik er zeker van was dat ik Gods liefde in mijn hart ontvangen had. Als er op enig moment twijfel in mijn hart opkomt, ben ik de beklagenswaardigste van alle mensen. Voorzeker, dit is als licht voor de ogen, als vriendschap voor de geest, als water voor de dorstigen en als brood voor de hongerigen: te weten dat je eigen zonden vergeven zijn.
Ga deze zaal maar uit, al sprekend: “Ik loop nu over de mond van de hel en ik kan ieder moment uitglijden. Ik hang nu aan een zijden draad boven het verderf en ik kan spoedig in de vlammen geslingerd worden. Toch geef ik er niet om of ik veroordeeld ben of niet.” Zeg het maar in gewoon Nederlands. Zeg het maar, dat u twijfelt of u naar de hemel of naar de hel gaat. Zeg het maar, als u vandaag naar huis moet en in uw bovenkamer op uw smalle bed gaat sterven. Zeg het maar, dat u niet zeker weet of u het vriendelijk aangezicht van uw God zal zien. En toch bent u tevreden. U spreekt als een eerlijk man, en als een dwaas, want zulke taal is slechts het ijlen van bezetenen en dwazen. O, ik smeek u, wees niet tevreden voordat u de Zaligmaker hebt gezocht en gevonden.
En totdat u zeker weet dat u Hem gevonden hebt, wees niet tevreden met “misschien” of “mogelijkerwijs”. Laat uw ziel niet op kansen rusten maar maak degelijk werk van de eeuwigheid. Ik bezweer u, geliefden, bij de ernst van de eeuwigheid, bij het vuur van de hel en bij de blijdschap van de hemel, stel uw voet met zekerheid op een rots. Maak er geen giswerk van. Verhef het boven alle twijfel. O stervende zondaar, laat het geen vraag blijven of u behouden zult worden of verloren zult gaan. O zwakkeling, wankelend op de rand van het graf, laat het geen onzekerheid blijven of de hemel u zal verwelkomen of de hel u zal verzwelgen. Wees er op de een of andere manier zeker van. Als u in de hel wilt vertoeven, als u de eeuwige pijn kunt verdragen, als u de toorn van God kunt dulden als Hij u als een leeuw in stukken scheurt, volhard dan in uw dwaasheid. Als u daarentegen het deel wilt van hen die geheiligd zijn, als u het aangezicht van Christus wilt zien en de gouden straten wilt bewandelen, weet dan zeker of u in Christus bent. Wees ervan verzekerd dat u op Hem betrouwt en rust niet voordat dit boven alle twijfel staat, boven alle discussie en mening. Moge de Heere Zijn zegen aan mijn zwakke woorden verbinden, om Jezus’ wil!
Amen.