Toen ik zweeg, werden mijn beenderen verouderd, in mijn brullen de ganse dag. Want Uw hand was dag en nacht zwaar op mij; mijn sap werd veranderd in zomerdroogten. Psalm 32:3 en 4
David beschrijft hier een algemene ervaring onder overtuigde zondaren. Hij was onderhevig aan vreselijke verschrikkingen en gewetenswroeging. Deze verschrikkingen hielden aan; zij verschrikten hem ‘s nachts door gezichten, zij verschrikten hem de hele dag met sombere en akelige voorgevoelens. “Want Uw hand was dag en nacht zwaar op mij.” Zijn pijn was zo hevig dat, als hij wilde gaan bidden, hij haast geen woord uit kon brengen. Er waren verzuchtingen, die niet in zijn ziel uitgesproken konden worden en vandaar dat hij zijn gebed brullen noemt, een “brullen de ganse dag.” Waar hij ook was, zijn geest leek altijd wel te zuchten, een stroom van droefgeestige kreunen opzendend naar God; een “brullen al de dag lang.”
Zo erg werd dit kreunen, dat zijn lichaam er op het laatst de sporen van begon te vertonen. Hij werd oud, niet alleen in de lijnen van zijn gezicht en door het invallen van de wangen, maar zelfs zijn botten schenen mee te lijden. Hij werd oud voor zijn tijd. Wij hebben wel eens gehoord van mensen, die door grote zorgen in één nacht grijs werden. Maar hier was een man, van wie de zware druk van verdriet vanwege de zonde, viel af te lezen niet alleen uiterlijk, maar ook van binnen. Zijn beenderen verouderden en zijn “sap werd veranderd in zomerdroogten.” Zo intiem is het verband tussen ziel en lichaam, dat, als de ziel zwaar lijdt, het lichaam geroepen wordt om zijn deel van verdriet te verdragen. In dit geval was het werkelijk niet meer dan eerlijk, want David had gezondigd met zijn lichaam en ook met zijn ziel.
Door overspel had hij zijn leden verontreinigd. Hij had met ogen vol zinnelijke begeerte gekeken en had ongerechtigheid bedreven met zijn lichaam. Nu wordt het lichaam, dat het instrument is geweest van ongerechtigheid, drager van straf. Zijn lichaam draagt zijn deel van ellende, “mijn sap werd veranderd in zomerdroogten.” Wij maken op uit wat David in deze psalm zegt, en eigenlijk in al deze zeven boetepsalmen, dat de overtuigingen van zijn zonde met Bathseba en de moord van Uria die daarop volgde, van de diepste en meest doordringende soort waren en dat de verschrikkingen, die hij beleefde, onbeschrijflijk waren en zijn ziel met afschuw vervulden.
Vanmorgen wil ik deze zaak, zo algemeen onder hen, die overtuigd zijn van hun zonde, behandelen. Er zijn er velen, die, als de Heere hen tot Zich trekt, verschrikt zijn vanwege de hardheid van de slag waarmee Hij hen slaat en de ernst van het vonnis, dat Hij over hen uitspreekt. Na dit heel serieus behandeld te hebben, wil ik een paar ogenblikken spenderen om te proberen een groep mensen te troosten die, vreemd als het klinkt, zonder troost zijn omdat zij deze verschrikkingen niet ervaren, en ongelukkig zijn omdat zij deze staat van ellende nog nooit ervaren hebben. Vreemde wreedheid van het menselijk karakter! Als God de verschrikkingen stuurt, dan twijfelen wij, en als Hij ze onthoudt, dan twijfelen wij evengoed. Mag God de Heilige Geest mijn verhandeling dubbel zegenen voor deze twee verschillende toestanden waarin mensen kunnen verkeren.
1 Ten eerste, laat ik mij met liefde richten tot hen, die nu DE ONDERWERPEN VAN GODS BERISPING EN DE VERSCHRIKKINGEN VAN GODS WET zijn.
Met u wil ik op de volgende manier spreken: eerst wil ik de oorzaak van uw verschrikking ontdekken, in de tweede plaats wil ik u vertellen van Gods plan om u hieraan te onderwerpen en u dan het grote geneesmiddel aanwijzen.
a. De oorzaken van uw verschrikking zijn vele, en misschien is in uw geval de oorzaak zo vreemd, dat het verstand van een mens niet in staat is om het te ontdekken. Niettemin zal het geneesmiddel, dat ik u voorschrijf aan het eind, zeker gepast zijn voor uw geval, want het is een geneesmiddel dat alle ziekten geneest en het is een kuur voor alle kwalen. U zegt mij, dat u erg bezorgd bent vanwege uw zondebesef en dat uw overtuiging van zonde vergezeld gaat met de vreselijkste en somberste gedachten. Ik heb er geen moeite mee om u te vertellen waarom dit zo is. Ik zal vanmorgen mijn constateringen lenen van de vreemde, oude Thomas Fuller, wiens boek mij deze week door de Voorzienigheid onder ogen kwam. Omdat ik geen betere dingen kan zeggen dan hij heeft gezegd, zal ik veel van wat hij zegt over de oorzaken van de verschrikkingen van zondeovertuiging ovememen.
Allereerst, deze wonden, die aangebracht worden door zo’n sterke hand als die van God, moeten diep zijn. Onthoud zondaar, het is God, die met u handelt. Toen u dood lag in uw zonden, toen zag Hij u en nu is Hij niet alleen begonnen met naar u te kijken, maar u ook te slaan. Hij verwondt u nu met het doel om u naderhand te genezen. Hij doodt u, opdat Hij u naderhand geestelijk levend kan maken. U bent nu in het strijdperk getreden met niemand anders dan de Almachtige God. Verbaast het u dan, dat wanneer Hij slaat, Zijn slagen u tegen de grond slaan? Bent u dan verbaasd dat, wanneer Hij verwondt, Zijn wonden diep zijn en moeilijk te genezen? Trouwens, onthoud dat het een vertoornd God is waarmee u te doen hebt; één die geduld met u gehad heeft in uw zonden, al deze dertig, veertig, of vijftig jaar en nu is Hij zelf gekomen om u te dwingen om de wapenen van uw rebellie neer te werpen. Hij is gekomen om u gevangen te nemen door Zijn wet, opdat Hij u later de vrijheid kan geven door Zijn genade.
Is het dan een wonder dat, als een vertoornd God – een God, die Zijn toorn al deze jaren ingehouden heeft – in strijd komt met u, dat u het moeilijk vindt om Hem te weerstaan? Dat Zijn slagen u kneuzen en dat zij uw botten breken en dat uw geest voelt dat hij zeker sterven moet, verpletterd onder de macht van een wrede hand? Wees niet verbaasd over al uw verschrikkingen. God op Sinaï, toen Hij kwam om de wet te geven, was vreselijk; maar God op Sinaï, als Hij komt om de wet in het geweten te brengen en die op ons hart te binden, moet nog veel vreselijker zijn. Toen God alleen maar Zijn hand uitstak met de twee tafelen van steen, vreesde en beefde Mozes vreselijk; maar als Hij die tafelen van steen op u gooit en u het gewicht van die wet, die u gebroken hebt, laat voelen, dan is het geen wonder dat uw geest gekneusd en verwrongen wordt en gebroken in duizend stukjes.
Dan is het ook geen wonder dat u verslagen bent als u zich de plaats- waar God u verwond heeft, in gedachten houdt. Hij heeft u niet in uw hand gewond, of in uw hoofd of in uw voet! Hij slaat u in uw geweten, het oog van uw ziel! Hij wondt u in uw hart, in uw binnenste ziel. Elke wond, die God aan de overtuigde mens geeft, is een wond in het hart zelf, in de levensorganen zelf. Hij snijdt in het hart van de lever en laat Zijn pijlen door de gal gaan en pleistert uw binnenste delen met pijn. Het is nu geen ziekte, die slechts uw huid of vlees betreft, maar het is iets, dat de levenssappen laat koken met hete pijn. Hij heeft nu Zijn pijlen geschoten in uw binnenste geest.
Zijn vingers gestoken in uw ogen en hun licht gedoofd. O, verwondert u niet dat uw handpalmen zweten wanneer God u zo in het teerste deel van uw geweten slaat, dat Hij eerst teer gemaakt heeft door Zijn genade. Hij, in wiens wonden zout gewreven wordt, moet wel pijn lijden. U bent geslagen met de tienvoudige zweep van de wet, totdat uw hart ontbloot is en bloedt en nu strooit God, als het ware, het zout erin en laat al die wonden steken en pijn doen. O, het zou u moeten verwonderen als u het niet zou voelen, wanneer God zo de bitterheid in de fontein van uw leven strooide.
Dan is er ook nog een derde reden voor uw pijn, namelijk dat satan nu met u bezig is. Hij ziet dat God u verwondt en hij wil niet, dat die wonden zullen genezen. Daarom steekt hij zijn tangen erin en trekt het vlees open en probeert of hij zijn gif niet kan gieten in dat vlees, dat God met het zwaard gewond heeft. “Nu God tegen hem is, zal ik ook tegen hem zijn,” zegt hij. ”God drijft hem tot verdriet. Ik zal hem nog veel verder drijven en hem laten wanhopen. God heeft hem tot aan de afgrond gebracht, tot aan de rand van zijn eigengerechtigheid en heeft hem gevraagd om neer te zien in de gapende kloof. “Nu nog een duw,” zegt Satan, “ en dan gaat hij over de rand.” Daarom komt hij met al zijn macht, hopend dat het uur van uw schuldbesef ook het uur van uw verdoemenis zal zijn.
Hij zal u mogelijk verleiden zoals hij het Job deed, totdat u zegt: “Zodat mijn ziel de verworging kiest; den dood meer dan mijn beenderen.” Hij zal proberen om u omlaag te halen, net als Jeremia, totdat u haast zou wensen nooit geboren te zijn, in plaats van te lijden zoals nu. U begrijpt wel dat het moeilijk werk is voor de knapste chirurg om een gewonde te genezen, wanneer een slechterik de verbanden steeds weg zou trekken en de wonden openrijt, zodra zij begonnen te genezen. O, bid tegen satan! Roep luid tot God, om u te verlossen van deze vijand, want hij is de oorzaak van veel van uw ellende. Als u hem kwijt zou zijn, dan zou uw wond misschien wel spoedig helen en zou u vrede vinden. Maar onthoud, het geneesmiddel, dat ik voor moet stellen, kan de wonden van satan genezen en het weggetrokken vlees van zijn tangen, net als de zorgen van uw ziel, die God op u gebracht heeft.
U kunt nog een andere reden ontdekken, waarom u zo erg verwond bent, wanneer u de vreselijke aard van dat wapen, waarmee God u verwond heeft in aanmerking neemt. Hij heeft geen kleine wond gemaakt met één of ander fijn instrument, maar als ik uw zaak goed begrijp, dan heeft Hij tegen u het zwaard van de Geest gebruikt, hetwelk het Woord van God is. Zijn Woord veroordeelt u, Zijn dreigingen slaan u als pijlen met weerhaken. U gaat naar de wet, zoals die hier wordt geopenbaard en die rookt helemaal tegen u. U gaat naar de beloften en zelfs zij verwonden u, omdat u voelt, dat u daar geen recht op hebt. U kijkt naar de dierbaarste passages, maar zij lenigen uw verdriet niet. Integendeel, zij verergeren het nog, want u kunt ze niet waarmaken en ze niet voor uzelf claimen. Nu, dat is God, die Zijn Woord tegen u gebruikt en u weet wat voor wapen dat is – “het zwaard des Geestes, hetwelk is het Woord, want het Woord Gods is levend en krachtig, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door de verdeling der ziel, en des geestes, en der samenvoegselen, en des mergs, en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten.” Zij, die gewond zijn door het Woord van God, zijn zeker diep gewond.
Als het mijn woorden zouden zijn, die u zo bang maken, dan zou u er wel gauw overheen zijn, maar het zijn Gods woorden. Zou het een vloek van een vader zijn, dan zou het moeilijk zijn om u te troosten; maar het is Gods vloek, die tegen u uitgegaan is, de vloek van God, die u gemaakt heeft. Hij zelf heeft u gezegd, dat de zondaar niet voor Zijn aangezicht zal bestaan en dat Hij de werkers der ongerechtigheid haat. Hij zelf heeft aan uw geweten sommige van die afschuwelijke passages geopenbaard: “God is een rechtvaardig Rechter, en een God, Die te allen dage toornt,” “Die de schuldigen geenszins onschuldig houdt;” “Onze God is een verterend vuur;” “De goddelozen zullen terugkeren, naar de hel toe, alle godvergeten heidenen.” Met woorden als deze, als roodgloeiende kogels afgevuurd tegen u, met alle macht van de Geest, is het geen wonder, dat uw ziel heftig geschud wordt en dat zelfs uw botten verouderen door uw gebrul de ganse dag.
Dan is er nog een reden voor deze diepe ziekte van schuldbesef, namelijk de dwaasheid van de patiënt. Doktoren zullen u vertellen dat zij de één gemakkelijker kunnen genezen dan de ander, zelfs al is de ziekte precies dezelfde bij beiden en worden dezelfde geneesmiddelen gebruikt. Sommige mensen helpen namelijk de arts door hun gemoedsrust, het gemak en de instelling van hun geest. Hun hart wil mee en dit geeft “gezondheid aan de navel, en merg aan de beenderen.” Maar anderen zijn prikkelbaar, ongedurig, boos, bang, trekken dan dit en dan dat in twijfel en dan houden de geneesmiddelen op, het gewenste effect te hebben. Het is zelfs zo dat u een dwaze patiënt bent. U wilt datgene wat u zou kunnen genezen niet doen, maar u doet dat wat uw smart nog groter maakt.
U weet, dat als u zich op Christus Jezus zou werpen, u dan onmiddellijk vrede van geweten zou hebben, maar in plaats daarvan zit u te knoeien met dogma’s, die te moeilijk voor u zijn. U probeert te neuzen in mysteries, waarvan de engelen zelfs niet weten en zo verwart u uw duizelige hersens en zo verergert u uw hartenpijn. U weet, dat u bezig bent om te proberen om een gerechtigheid van uzelf uit te werken en dit maakt uw wonden stinkend en bedorven. U weet ook, dat u meer kijkt naar uw geloof, dan naar het object van uw geloof. U let meer op wat u voelt, dan op wat Christus voelde. U spendeert meer tijd met het kijken naar uw overtuigingen, dan dat u kijkt naar Christus’ plaatsvervangende offer aan het kruis. U bent een dwaze patiënt. U doet datgene wat uw kwaal verergert.
O, dat u toch wijzer was en deze verschrikkingen en kwellingen zouden eerder over zijn. U zou niet zo lang in de gevangenis verblijven, als u slechts de middelen van ontsnapping zou willen gebruiken, in plaats van te proberen om met uw hoofd tegen de sterke muren te beuken. Het zijn muren, die niet zullen wijken door al uw geijl, maar die u slechts zullen breken en kneuzen en u slechts erger zullen verwonden. U probeert uw ketenen door te vijlen, maar u klinkt ze vast. U probeert ze zelf los te maken, maar u dringt ze nog dieper in uw vlees. U grijpt de hamer en hier is de keten om uw pols, die u denkt kapot te slaan, maar u slaat het ijzer door uw vlees en laat het bloeden. U maakt het alleen maar erger voor uzelf, met al uw pogingen om uzelf te genezen, zodat veel ellendig schuldbesef te wijten is aan uw eigen dwaasheid en onwetendheid.
En dan moet ik u nog een reden noemen. Het is geen wonder, dat u grote en erge pijn lijdt als u van uw zonde overtuigd raakt, want het is een ziekte, waarbij niets u ooit kan helpen, dan slechts die ene remedie. Al de vreugden in de natuur zullen u nooit verlichting kunnen geven. Ik heb eens gehoord van een man, die eens het kleed van een geestelijke droeg. Op een dag werd hij bezocht door een arm schepsel, die heel droevig was. Het was in de dagen van Whitefield. Hij zei tegen de boeteling: “u bent bij de Methodisten geweest.” “Ja, daar ben ik geweest” zei hij. “Ga dan niet meer naar die kerels; zij maken je waanzinnig.” “Maar wat moet ik dan doen om deze last op mijn gemoed, die ik nu voel, kwijt te raken?” “Ga naar het theater,” zei hij, “ga naar bals, ga naar feesten en op die manier raak je je verdriet snel kwijt.”
Maar als degene, die azijn bij salpeter giet, zo is hij die liederen zingt bij een treurig hart. Het is iemands kleren wegnemen om hem warm te maken. Het is sneeuw op zijn hoofd hopen om de vorst weg te smelten. Het is hem terugsturen naar de drek en mest, opdat hij daarmee zijn honger kan stillen. Het is hem in het hondehok werpen, opdat hij de stank, die hem tegenstaat, kwijt kan raken. Nee, als deze de ware verwondingen van God zijn, dan zullen zondige vermaken u zieker maken, in plaats van beter. Zelfs de gewone geneugten van het leven zullen alle macht om u te troosten, verliezen. De woorden van de liefste vrouw, de meest liefhebbende man, de genade van de Voorzienigheid, de zegeningen van een thuis, deze allen zullen u niet kunnen helpen om uw kwaal te genezen. Er is slechts één remedie voor; en geen van deze genoemde zaken zullen er zelfs maar aan tippen.
De vreemde, oude Fullerstemde zijn woordgebruik af op dit doel. Toen Adam had gezondigd, werd hij plotseling in de ellende geworpen. De vogels zongen nog net zo mooi, de bloemen bloeiden nog net zo prachtig en de lucht was nog net zo zacht en Eden nog net zo heerlijk; maar Adam was in ellende. Hij had het paradijs. God had geen woord tegen hem gezegd en toch ging Adam zich verbergen onder de bomen van de tuin, om daar beschutting te zoeken. Er was niets in de hele tuin, dat Adam een ogenblik van vreugde kon verschaffen, want hij was onder de overtuiging van zonde. En zo zal het zijn met u. Als u in het paradijs gezet zou kunnen worden, dat zou u daar niet gelukkiger zijn. Nu dat God u overtuigd heeft van zonde, kan er slechts één geneesmiddel voor u zijn, en dat ene middel moet u hebben. U kunt de wereld omzwerven en u zult nooit een ander vinden. U kunt het proberen met al de plezieren en vreugden van dit leven, maar u zou gekweld worden, zelfs als u zichzelf naar de hemel kon brengen, tenzij deze ene remedie uw lijdend hart zal bevredigen. Ik heb u nu, dunkt me, genoeg redenen gegeven voor de scherpte van uw lijden.
b. Nu, ten tweede, wat zijn Gods plannen met u, door u zo diep in het slijk te werpen? Hij doet dit niet met al Zijn mensen. Sommigen brengt Hij op een heel zachte manier tot Zichzelf. Waarom handelt Hij dan zo streng met u? Het antwoord op deze vraag is dit: sommige vragen kunnen het best onbeantwoord blijven. Er zijn handelwijzen van God, waarover wij geen vragen mogen stellen. Als Hij u naar de hemel trekt, dan behoort u tevreden te zijn, al trok Hij u ook door de hel. Als u maar gered wordt, dan maakt het niet uit hoe vreselijk het proces is. U behoort er niet over te mopperen. Maar ik kan u misschien toch een paar redenen noemen.
In de eerste plaats is het, omdat u zo’n verstokte zondaar was, zo dood, zo onverschillig, dat niets anders u ooit zou hebben opgeschrikt, dan deze trompet. Het zou niets geholpen hebben om het Evangelie met zijn zachte tonen te spelen. Het zou u niet hebben geholpen, als Davidvoor u op zijn harp zou spelen. U had het nodig om wakker geschud te worden en daarom is het, dat God Zijn donderslagen op u afvuurt, de één na de ander en hemel en aarde voor u wilde laten schudden, opdat u bang gemaakt zou worden. U was zo zeer gesteld op ondeugd, zo onaandoenlijk, zo onverschillig, dat, als u gered zou kunnen worden, God u op zo’n manier moest redden of anders helemaal niet.
En daarnaast weet God dat wat er in uw hart is, u terug naar uw oude zonden zou nemen en dus maakt Hij dat bitter voor u. Hij brandt u, zodat u mag zijn als het kind, dat zich gebrand heeft en nu bang is voor het vuur. Hij laat u de kwaal op zijn ergst zien, opdat u voortaan het gezelschap, waarin die kwaal voorkwam, zal vermijden. Hij heeft u het volledige kwaad van uw hart geleerd, de volledige hatelijkheid van de zonde, opdat u van af deze dag waakzamer zal lopen en elke verkeerde weg nog erger zal haten.
Ook kan het mogelijk gebeuren, dat Hij dit zo doet uit liefde voor uw ziel, om u daarna des te gelukkiger te maken. Hij vult uw mond met alsem en breekt uw tanden met kiezelstenen, opdat u de verrukkelijke smaak van de wijn van de vergeving, die Hij in uw hart zal gieten, meer zal waarderen. Hij laat u as eten – het slangenvoer – zodat, wanneer u het kindervoedsel mag eten – het brood des hemels – uw vreugde zevenmaal vermeerderd wordt. Ik ben één van die arme zielen, die vijfjaar lang een leven van ellende leed en haast gedreven was tot verstandsverbijstering, maar ik kan van harte zeggen dat één dag van vergeving van zonde genoeg compensatie was voor al die vijf jaren van bekommerdheid. Ik moet God loven voor elke verschrikking, die mij ooit ‘s nachts beangstigde en voor elke benauwdheid die mij overdag opschrok. Het heeft mij sindsdien gelukkiger gemaakt; want nu, als er een zorg is, die op mijn ziel weegt, dan dank ik God dat het niet zo’n zorg is als die mij destijds zo zeer terneerdrukte.
Ik weet dat ik nooit meer kan lijden wat ik geleden heb. Ik kan nooit, behalve als ik naar de hel gestuurd wordt, meer pijn lijden dan ik geleden heb. En nu is er dit gemak, deze vreugde en vrede in het geloof in het “geen veroordeling,” dat mij toebehoort als een kind van God! Dit wordt dubbel zoet en onuitsprekelijk dierbaar bij de herinnering aan mijn voorbije dagen van zorg en verdriet. Gezegend zijt gij, o God, voor eeuwig, U, die door die zwarte dagen, als een vervelende winter, deze zomerdagen nog veel mooier en zoeter gemaakt hebt! De kust is nooit zo welkom, dan wanneer u erop stapt na schipbreuk te hebben geleden, zojuist ontkomen aan de zee. Voedsel smaakt nooit zo heerlijk, dan wanneer u aan tafel zit na dagen van honger. Water is nooit zo verfrissend, dan wanneer u aan het einde van een smoorhete woestijn komt en ondervonden hebt wat het is om dorst te lijden.
Laat me u nog één reden geven en dan hoef ik u niet langer bij dit punt te bepalen. Mogelijk brengt God u hierin, mijn lieve vrienden, omdat Hij goed gebruik van u wil maken. Wij allen zijn Gods wapens tegen de vijand. Al zijn kinderen worden gebruikt als instrumenten in de Heilige Oorlog, maar God gebruikt sommigen in de heetste strijd van de veldslag. Zij zijn Zijn zwaarden, die Hij in Zijn hand zwaait en waarmee Hij ontelbare slagen uitdeelt. Deze tempert Hij weer en weer en weer. Hij tempert u. Hij maakt u klaar om een machtige in Zijn Israël te zijn, op Zijn tijd. O, hoe zoet zult u met anderen zoals uzelf kunnen spreken als u eens getroost bent en o, hoe zult u Hem liefhebben als Hij eens al uw zonde zal wegdoen! Denkt u niet? O, ik verbeeld me dat ik u zie, op de eerste dag nadat uw zonden zijn vergeven.
U zult willen preken! Het zou me niet verbazen als u de straat op zal gaan of u zult haasten naar uw oude vrienden en hen zegt: “Mijn zonden zijn weggewassen.” Er zal niets te moeilijk voor u zijn. De Heere verkrijgt Zijn beste soldaten uit de hooglanden van de verdrukking. Deze zijn Zijn Hooglanders, die alles dragen. Zij kennen de rivieren van zonde, zij kennen de dalen van ellende en, nu hun zonden allemaal zijn afgewassen, kennen zij de hoogten van zelfverloochening en van zuivere aanbidding. Zij kunnen alles door Christus, Die hun kracht geeft, de Christus Die hen vergeven heeft.
Denkt u dat ik zojuist de spijker op de kop geslagen heb? Voelt u in uw hart dat, als Jezus u zou vergeven, u dan alles voor Hem zou doen? O, ik weet dat u zult zeggen: “Ja, dat wil ik. Als Hij ooit zo’n ellendeling als ik ben, zal vergeven en zo’n arme worm als ik ben, aan Zijn hart zal drukken, dan zal niets te moeilijk voor mij zijn. Ik zal Hem alles in dit leven geven, en ik zal Hem eeuwig prijzen in het komende leven.”
c. Maar nu wil ik graag het woord van troost spreken, dat ik voor u heb, over het grote geneesmiddel. Zondaar, bezwaard vanwege de zonde en neergebogen onder de angst, er is een weg van verlossing voor u, een weg open en bereikbaar, nu bereikbaar. U kunt nu van al uw ellende verlost worden en al uw zorgen kunnen wegvlieden. Hoort u dan de remedie, en hoor het als komend van de lippen van God. Zorg dat u hem benut, want hoe langer u wacht, des te moeilijker het zal worden om het uzelf toe te dienen. “Geloof in de Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden.” Verstaat u me? Vertrouw Christus en u bent gered. Vertrouw Hem nu en al uw zonden zijn verdwenen, er is er niet één over. Verleden, heden, en toekomst, allemaal verdwenen. “Moet ik dan niets voelen?” Nee, niet als een voorbereiding voor Christus; vertrouw Jezus en u bent gered. “Worden er geen goede werken van me verwacht?” Geen, geen! Goede werken zullen later volgen. De remedie is een eenvoudige; geen mengsel van iets van u en iets van Christus; het is alleen dit: het bloed van Jezus Christus. Daar hangt Jezus aan het kruis.
Zijn handen bloeden; Zijn hart breekt; Zijn ledematen worden gepijnigd; de krachten van Zijn ziel zijn vol pijn. Dat lijden werd aan God geofferd, in plaats van ons lijden en “wie in Hem gelooft, zal niet verderven, maar het eeuwige leven hebben.” Geloof nu in Hem. “Maar dat mag ik niet,” zegt iemand. U mag niet, nee, u mag niet alleen, maar u bent veroordeeld als u niet nu in Hem gelooft. “Ik kan niet,” zegt iemand. Kun u de Heere niet geloven? Is Hij een leugenaar? Kunt u niet geloven in Zijn macht om te redden? De Zoon van God lijdt pijn en heeft toch geen macht om te redden? “Ik kan niet geloven dat Hij Zijn bloed voor mij heeft gestort,” zegt zo iemand. U wordt bevolen om Hem te vertrouwen. Later zult u uw naam duidelijk in Hem lezen. Dat zult u later weten. Vertrouw Hem nu en u bent gered. Geloof is niet geloven dat Christus voor mij stierf. Als Christus voor iedereen stierf, dan zou elke arminiaan, bekeerd of onbekeerd, het ware geloof hebben, want hij gelooft dat Christus voor iedereen stierf.
Wij, als calvinisten, geloven dit niet, maar wij geloven dat het geloof bestaat uit het vertrouwen op Christus Wie Christus vertrouwt, zal als gevolg van dat vertrouwen, weten dat Hij voor hem stierf en dat hij gered is. Vertrouw Jezus nu; gewoon zoals u bent, val plat op uw gezicht voor Hem. Weg met dat laatste vuile vod van u – dat laatste goede werk! Weg met die laatste smerigheid -die ene laatste goede gedachte! Uw goede gedachten en uw goede werken zijn vodden en vuiligheid. Kom zoals u bent; naakt, verloren, geruïneerd, hulpeloos, arm. Als u zo slecht bent, dat ik u niet kan beschrijven en u zichzelf niet kunt beschrijven, kom toch! Genade is gratis, genade is gratis. Ik ben nooit bang om genade te vrij te preken of een Christus te gewillig om te redden. U hebt een Bemiddelaar nodig om mee naar God te gaan, maar u hebt er geen nodig om mee naar Christus te gaan. U hebt wat voorbereiding nodig, als u naar de Vader gaat; u hebt er geen nodig als u naar de Zoon gaat. Kom zoals u bent en God Zelf moet onwaar zijn. Zijn troon moet funderingen hebben buiten gerechtigheid, Christus moet een leugen zijn en Zijn Bijbel een leugen, voordat een ziel, die Jezus vertrouwt, verloren kan gaan. Daar is de remedie, door de kracht van de Heilige Geest; bedien uzelf ervan. Moge God u helpen en u bent volkomen gered.
2. Ik vraag nu uw geduldige aandacht voor nog zo’n vijf of tien minuten, terwijl ik opneem, wat ik beschouwde als een dubbele plicht op me neem. Ik was bang dat ik zonder het laatste deel van de preek, het eerste deel schade zou doen. In het laatste deel van de preek moet ik handelen met sommigen DIE NOG HELEMAAL NOOIT DEZE VERSCHRIKKINGEN GEVOELD HEBBEN EN DIE, VREEMD GENOEG, WENSEN DAT ZIJ ZE ZOUDEN GEVOELD HEBBEN.
Ik veronderstel dat ik het middel heb mogen wezen voor ongeveer tweeduizend mensen, die onder mijn gehoor de Heere hebben mogen leren kennen. Het is me vaak opgevallen dat een behoorlijk aantal van dezen, en van de beste leden van onze kerk ook, tot de kennis des Heeren zijn gekomen, niet door de verschrikkingen van de wet, maar door zachtere methodes. Vorige week sprak ik zo’n drieëntwintig van zulke mensen en ik zou denken dat onder hen er zo’n twaalf waren van de drieëntwintig, van wie het zondebesef niet specifiek gekenmerkt werd door de verschrikkingen van de wet. Een uitnemende jonge vrouw komt bij me: “Wat was de eerste gedachte die u aanzette om werkelijk de Zaligmaker te gaan zoeken?” “Dominee, het was Christus’ liefhebbend karakter, dat mij het eerst liet verlangen om Zijn discipel te zijn. Ik zag hoe vriendelijk, hoe goed, hoe onbaatzuchtig, hoe zelfopofferend Hij was en dat liet mij voelen hoe anders ik was dan Hij.
Ik dacht: o, ik ben niet als Jezus en dat zond mij naar boven, naar mijn kamer en ik begon te bidden.” Vaak heb ik gevallen als deze. Ik preek een verschrikkelijke preek over de wet en ik ontdek dat zondaren eronder getroost worden. Ik preek nog een preek over de uitverkiezing en ik ontdek dat arme zondaren eronder opgewekt worden. God zegent het Woord op een tegenovergestelde manier dan waardoor ik dacht dat het gezegend zou worden en Hij brengt velen, zeer velen, tot de ontdekking van hun verloren staat, door zaken waarvan wij zouden hebben gedacht dat zij eerder getroost dan opgeschrikt zouden hebben. “De eerste godsdienstige indruk die ik ooit had,” zegt een ander, “die mij aanzette om de Zaligmaker te zoeken, was dit: een jonge vriend van mij viel in zonde en ik wist dat ik hetzelfde zou doen, als ik er niet van weerhouden zou worden door Iemand, sterker dan ikzelf. Daarom zocht ik de Heere, niet vanwege begane zonden allereerst, maar omdat ik bang was de een of andere grote zonde te zullen doen. God bezocht me en ik voelde me toen overtuigd van zonde en werd tot Christus gebracht.”
Eigenaardig genoeg heb ik ook een heel aantal mensen ontmoet die Christus vonden en daarna pas hun zonden meer beweenden, dan zij ervoor deden. Hun zondebesef is vreselijker geweest nadat zij wisten van hun aandeel in Christus, dan daarvoor. Zij hebben het kwaad pas gezien nadat zij eraan ontkomen waren. Zij waren uit het modderig slijk gehaald, en hun voeten waren op een rots gesteld en daarna hebben zij pas beter beseft hoe diep die vreselijke put was, waaruit zij getrokken waren. Zo is het dus niet waar, dat allen, die gered zijn, deze overtuigingen en verschrikkingen beleven. Er is een aanzienlijk aantal dat getrokken wordt door de koorden van liefde. Er zijn er, wiens hart, als Lydia, geopend wordt, niet door het breekijzer van berouw, maar door de sleutel van goddelijke genade. Zoet getrokken, haast stil bekoord door de lieflijkheid van Jezus, zeggen zij: “Trek mij, en ik zal U nalopen. ”
En nu stelt u mij de vraag: “Waarom heeft God mij tot Zich gebracht op deze zachte manier?” Nog eens zeg ik: “Er zijn vragen die beter onbeantwoord kunnen blijven. God weet het best de redenen waarom Hij u deze verschrikkingen niet geeft; laat die vraag bij Hem. Maar ik kan u wel een anekdote vertellen. Er was eens een man, die deze verschrikkingen nooit gevoeld had en hij dacht bij zichzelf: “Ik kan nooit geloven dat ik een christen ben, totdat ik dit gevoeld heb.” En dus bad hij God of hij ze mocht voelen en hij voelde ze, en wat denkt u dat zijn getuigenis is?
Hij zegt: “Doe dit nooit, nooit, want het resultaat is allerverschrikkelijkst!” Had hij geweten waarom hij het vroeg, dan zou hij niet om zoiets dwaas gevraagd hebben. Ik ken een christen, die eens om zorgen bad. Hij was bang dat hij geen christen was, omdat hij geen zorgen had; maar toen de zorgen kwamen, ontdekte hij hoe dwaas hij was om ergens om te bidden, dat God in Zijn genade van hem weggehouden had. O, wees niet zo dwaas om te vragen om ellende. Dank God dat u naar de hemel gaat over de muren van de zaligmaking. Loof de Meester, dat Hij u niet roept in de bewolkte en donkere dag, maar u zachtjes tot Zich trekt. En wees tevreden, bid ik u, om geroepen te zijn door de muziek van de stem van liefde.
Acht u het niet mogelijk dat Jezus Christus u zo geleid heeft om een reden? Hij wist dat u erg zwak was en dat uw geest erg teer was en dat, als u deze verschrikkingen zou hebben gevoeld, u wel waanzinnig geworden zou kunnen zijn. U zou nu in een psychiatrische inrichting zitten, als u hierdoor heen gemoeten had. Het is waar dat Zijn genade u zou hebben kunnen behouden, maar God tempert altijd de wind voor het geschoren lam en Hij behandelt de zwakken niet zo als Hij het de sterken doet.
En ik denk ook dat het zou kunnen dat, als God u deze gevoelens zou hebben gegeven, u eigengerechtigd zou geworden zijn. U zou daarop vertrouwd hebben, dus heeft Hij ze u niet gegeven. U hebt hen niet om op te bouwen; dank God ervoor, want nu moet u op Christus bouwen. U zegt: “Als ik deze dingen maar gevoeld had, dan denk ik dat ik gered zou zijn geweest.” Ja, dan zou u op uw gevoelens vertrouwd hebben. De Heere wist dat en daarom heeft Hij u dit niet gegeven. Hij heeft u helemaal niets gegeven, daarom moet u nu op Christus rusten en nergens anders op dan op Hem. O, doe dit nu!
Het kan ook zijn, dat Hij u daar gehouden heeft, omdat Hij u nuttig wil maken. Nuttig voor mensen als uzelf, die geleidelijk aan tot Hem komen, want u kunt hen zeggen, als u hen in vertwijfeling vindt: “Jezus Christus trok mij zachtjes en houd daarom goede moed, Hij trekt u ook.” Ik vind het altijd fijn om in mijn gemeente mensen van allerlei soort te hebben. Nu is er een broeder, die ik vanmorgen aan zou kunnen wijzen, die nog nooit in zijn hele leven de plaag van zijn eigen hart gevoeld heeft, in die mate waarop sommigen van ons dat gevoeld hebben en hij zal het, denk ik, ook nooit zo voelen. Hij is nooit door het vuur gegaan en door het water, maar integendeel hij is een liefderijk iemand. Hij is een man, die zijn leven besteedt in dienst van Zijn Meester. Hij weet meer van de hoogten van omgang, dan sommigen van ons. Voor mijn part – alhoewel ik niet met iemand zou willen ruilen – denk ik dat ik mijn Meester kon vertrouwen, als ik zijn ervaring had, net zo goed als ik Hem kan vertrouwen met mijn eigen ervaring. Want wat heeft onze ervaring er tenslotte mee te maken? Wij rusten niet op ervaringen en schema’s en werken. Onze hoop is slechts gericht op Jezus’ bloed en gerechtigheid.
Afsluitend preek ik u dan dezelfde remedie. Arme ziel, u verlangt om bekommerd te zijn. Ach, maar ik zou u liever laten verlangen om verlichting te ontvangen. Jezus Christus hangt aan het kruis en als u Hem zou vertrouwen, dan zou u zalig zijn. Gewoon zoals u bent, zoals ik tegen mijn andere vriend zoeven ook al zei – gewoon zoals u bent – neem Christus zoals Hij is. Nu, denk nooit u klaar te maken voor Christus; Hij wil niets van u. U hoeft u niet te schaven en te kleden om tot Christus te komen. Zelfs uw gestalte en uw gevoelens zijn niet het bruiloftskleed. Kom naakt. “Maar dominee, ik ben zo onverschillig!” Kom dan onverschillig. “Maar ik ben zo verhard!” Kom dan verhard. “Maar ik ben zo onbedachtzaam!” Kom dan onbedachtzaam en vertrouw Christus nu. Als u Hem vertrouwt, dan vertrouwt u geen bedrieger. U zult uw ziel niet gelegd hebben in de hand van Iemand, die hem laat vallen en verloren laat gaan. Geloof in de Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden, hetzij bekommerd door verschrikkingen, of door liefde, want “hij die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar hij die niet zal geloofd hebben,” wat voor gevoelens hij ook mag hebben en in wat voor verschrikking hij mag zijn, “zal verdoemd worden.”
Amen.