7 Beschaamd moeten wezen allen, die de beelden dienen, die zich op afgoden beroemen; buigt u neder voor Hem, alle gij goden! 8 Sion heeft gehoord, en het heeft zich verblijd, en de dochteren van Juda hebben zich verheugd vanwege Uw oordelen, o HEERE! 9 Want Gij, HEERE! zijt de Allerhoogste over de gehele aarde; Gij zijt zeer hoog verheven boven alle goden. 10 Gij liefhebbers des HEEREN! haat het kwade; Hij bewaart de zielen Zijner gunstgenoten; Hij redt hen uit der goddelozen hand. 11 Het licht is voor den rechtvaardige gezaaid, en vrolijkheid voor de oprechten van hart. 12 Gij rechtvaardigen! verblijdt u in den HEERE, en spreekt lof ter gedachtenis Zijner heiligheid.
Als een mens iets aanbidt wat door mensenhand is vormgegeven, en zijn vertrouwen stelt in louter loosheid en voosheid, is hij werkelijk redeloos bezig. Als hij zich van die dwaasheid bekeert, heeft hij reden om beschaamd te zijn. Een mens die een beeld aanbidt, is zelf slechts het beeld van een mens; zijn zinnen moeten hem begeven hebben. Hij die een afgod verhoogt, verlaagt zichzelf tot ijdelheid. Alle machten zijn gehouden de hoogste macht te erkennen; aangezien ze hun enige rechtmatige gezag ontlenen aan de Heere, moeten ze erop bedacht zijn Zijn superioriteit te allen tijde te erkennen door de meest eerbiedige aanbidding.
Elke individuele gelovige is blij als hij een vals stelsel ziet bezwijken en afgoden ziet omvallen; de oordelen van de Heere ontketenen pure verrukking bij hen die de ware God aanbidden in geest en waarheid. In de eerste eeuwen van het christendom verheugde het geestelijke Israël zich erover dat Christus’ koninkrijk zegevierde over de heidenen, en de dochters van Juda zullen, hoewel ze zich tijdelijk hebben afgewend, toch ook instemmen met de wijdverbreide heerschappij van Jehova hun God, door het Evangelie van Zijn lieve Zoon. Er is maar één God, er kan geen andere zijn, en Hij staat, en moet altijd staan, boven allen. Jehova troont niet alleen boven Juda, maar boven de ganse aarde; en Hij is niet alleen boven mensen verheven, maar ook boven alles wat god genoemd kan worden.
De dagen komen dat alle mensen Zijn waarheid zullen opmerken, en de Heere de eer zullen bewijzen die alleen Hem toekomt. Wij kunnen God niet liefhebben zonder datgene te haten wat Hij haat. Wij moeten niet alleen het kwaad mijden en weigeren het goed te keuren, maar we moeten er ook tegen geharnast zijn, en het een oprechte verontwaardiging toedragen. De heiligen zijn de veiligen: zij zijn gered en zullen gered zijn. God bewaart diegenen die Zijn wet bewaren. Zij die de Heere liefhebben, zullen Zijn liefde aan zich bewezen zien in hun redding uit handen van hun vijanden, en zoals zij zich ver van het kwaad houden, zo zal het kwaad ver van hen gehouden worden.
Eraan denken dat Jehova heilig is, is zich voegen bij diegenen die aan Zijn hoven vertoeven. Danken als gevolg van dit besef is het feilloze teken van hun geschiktheid om in Zijn tegenwoordigheid te verkeren. Verwijzend naar de triomfen van het Evangelie leert deze tekst ons, ons zeer te verheugen in de reinigende werking ervan; het is de dood van de zonde en het leven van de deugd. Een onheilig evangelie is geen evangelie. De heiligheid van de religie van Jezus is haar roem, dat maakt haar tot blijde boodschap, omdat zolang een mens in zijn zonden blijft, hem geen zegen ten deel kan vallen. Verlossing van zonde is het onschatbare geschenk van onze driewerf heilige God. Laten wij Hem daarom verheerlijken voor altoos. Hij zal de wereld vervullen met heiligheid, en daardoor met gelukzaligheid, laat ons derhalve roemen in Zijn heilige naam, tot in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Overweging:
De versmaders van het Evangelie hebben niet met minder, maar juist met méér toorn te maken dan er was bij de bekendmaking van de wet – Hebreeën 12:29.