1 Een onderwijzing van Ethan, den Ezrahiet. 2 Ik zal de goedertierenheid des HEEREN eeuwiglijk zingen; ik zal Uw waarheid met mijn mond bekend maken, van geslacht tot geslacht. 3 Want ik heb gezegd: Uw goedertierenheid zal eeuwiglijk gebouwd worden; in de hemelen zelve hebt Gij Uw waarheid bevestigd, zeggende: 4 Ik heb een verbond gemaakt met Mijn uitverkorene; Ik heb Mijn knecht David gezworen: 5 Ik zal uw zaad tot in eeuwigheid bevestigen, en uw troon opbouwen van geslacht tot geslacht. Sela.
Omdat God trouw is en altijd trouw zal zijn, hebben wij een reden om te zingen die ook voor toekomstige geslachten niet achterhaald zal zijn; nooit zal die reden uitgeput zijn, nooit zal hij worden weerlegd, nooit overtollig zijn, nooit een loze leus zijn, zonder enige waarde voor de mensheid. Het zal ook altijd wenselijk zijn hem bekend te maken, want mensen zijn maar al te vaak vergeetachtig of twijfelzuchtig, wanneer zware tijden hen benauwen. We kunnen niet vaak genoeg onze getuigenissen van de getrouwe genade van de Heere herhalen – als onze eigen generatie ze niet kan gebruiken, dan de volgende wel. Sceptici zijn er vaak zeer in bedreven oude twijfels te herhalen en nieuwe te verzinnen. Gelovigen zouden er niet op gespitst moeten zijn om met zowel oude als nieuwe genadebewijzen te komen.
Het verbond was het fundament van het vertrouwen van de psalmist in Gods genade en waarheid. Hij wist dat de Heere een genadeverbond met David en zijn zaad had gesloten, en dit met een eed had bekrachtigd. Davids huis moest koninklijk zijn: zolang er een graftombe in Juda was, moest Davids zaad de enige rechthebbende dynastie zijn. De grote ‘Koning der joden’ stierf met boven Zijn hoofd dat opschrift in de drie gangbare talen van de toen bekende wereld, en nu is Hij de eigen koning van mensen van alle talen. De eed die tegenover David werd afgelegd is niet gebroken, al wordt de tijdelijke kroon niet langer gedragen, want in het verbond zelf werd Zijn koninkrijk als eeuwigdurend omschreven.
In Christus Jezus is er een verbond gesloten met alle uitverkorenen van de Heere, en door genade worden zij ertoe gebracht knechten van de Heere te zijn, en dan worden ze tot koningen en priesters gewijd door Christus Jezus.
David moet altijd een nageslacht hebben, en in Jezus is dit voorzeker vervuld boven zijn verwachting. De Zoon van David is de grote Stamvader, de tweede Adam, de eeuwige Vader; Hij ziet Zijn zaad, en in hen aanschouwt Hij Zijn zielenstrijd. Davids dynastie raakt nooit in verval, integendeel, ze wordt voor eeuwig bekrachtigd door de grote Architect van hemel en aarde. Jezus is zowel Koning als Stamvader en de opbouw van Zijn troon gaat steeds door. Zijn koninkrijk komt. Zijn macht breidt zich uit.
Zo luidt het verbond; en wanneer de Kerk in verval is, moeten wij haar opdragen aan de altijd getrouwe God, zoals de psalmist doet in de laatste verzen van zijn gewijde lied. Christus moet regeren, maar waarom wordt Zijn naam gelasterd en Zijn Evangelie zo veracht? Hoe deugdzamer christenen zijn, hoe meer ze tot bezorgdheid over de treurige staat van de zaak van de Heiland zullen worden bewogen. En hoe meer ze ermee tot de grote Maker van het verbond zullen gaan, dag en nacht roepend tot Hem: ‘Uw koninkrijk kome’.
Overweging:
Met gelovige verwondering moeten wij overdenken hoe God Zich verwaardigd heeft een verbond aan te gaan met de mens, de Onsterflijke met de sterflijke, de Machtigste met de zwakste, de Rechtvaardigste met de onrechtvaardigste, de Rijkste met de armste, de Heiligste met de ellendigste.