9 Wij zien onze tekenen niet; er is geen profeet meer, noch iemand bij ons, die weet, hoe lang. 10 Hoe lang, o God! zal de wederpartijder smaden? Zal de vijand Uw Naam in eeuwigheid lasteren? 11 Waarom trekt Gij Uw hand, ja, Uw rechterhand af? Trek haar uit het midden van Uw boezem; maak een einde. 12 Evenwel is God mijn Koning van ouds af, Die verlossingen werkt in het midden der aarde. 13 Gij hebt door Uw sterkte de zee gespleten; Gij hebt de koppen der draken in de wateren verbroken. 14 Gij hebt de koppen des Leviathans verpletterd; Gij hebt hem tot spijs gegeven aan het volk in dorre plaatsen. 15 Gij hebt een fontein en beek gekliefd; Gij hebt sterke rivieren uitgedroogd. 16 De dag is Uwe, ook is de nacht Uwe; Gij hebt het licht en de zon bereid. 17 Gij hebt al de palen der aarde gesteld; zomer en winter, die hebt Gij geformeerd.
Ach, arm Israël! Er gloeiden geen Urim en Thummim op de borst van de hogepriester, en de heerlijkheid van de Heere straalde niet tussen de cherubim. De rook van de offerande en de wolk van wierook stegen niet meer van de heilige berg op; de plechtige feesten waren gestaald en zelfs de besnijdenis, het teken van het verbond, was door de tiran verboden. Ook wij, als gelovigen, weten wat het is niet meer zichtbaar te zijn en in het duister te tasten; en maar al te vaak ontberen onze kerken de tekenen van de aanwezigheid van onze Verlosser, en wordt hun lichtbron verwaarloosd. Er was geen profetie meer. Er kwam geen bezielende psalm of troostende belofte meer van zanger of ziener.
Het is een slecht teken voor het volk van God als de stem van de evangelieverkondiger het begeeft, en een gebrek aan het Woord des levens het volk treft. Door God gezonden dienaren van het Woord zijn voor de heiligen even nodig als hun dagelijks brood, en het is zeer smartelijk als een gemeente verstoken is van een trouwe herder en leraar. Te vrezen valt dat, ondanks alle predikanten die er nu zijn, er toch een schaarste is aan mannen wier hart en tong is aangeraakt door het hemels vuur. Minachting voor het Woord heerst alom, en kan de Heere er stellig toe uitdagen het helemaal van ons terug te trekken; moge Zijn lankmoedigheid de druk weerstaan en moge Zijn genade ons nog het Woord des levens gunnen.
Israël erkent in heilige loyaliteit zijn Koning, en beroept zich erop dat het vanouds Zijn eigendom is geweest, en zodoende vindt het grond voor een smeekbede om bescherming en verlossing. Als de Heere inderdaad de enige heerser van ons binnenste is, zal Hij in Zijn liefde Zijn sterkte in ons belang aanwenden. Als Hij van eeuwigheid ons heeft opgeëist als horende bij Hem, zal Hij ons bewaren voor de schimpende vijand. De Jordaan werd gespleten door Jehova’s macht; de Heere kan Zijn wonderen herhalen: wat Hij met een zee deed, kan Hij met een rivier ook; er zullen kleinere obstakels worden verwijderd en ook grotere. Let op de herhaling van het voornaamwoord ‘Gij’; het lied is helemaal voor God en het gebed is geheel tot Hem gericht. De psalmist argumenteert dat Hij Die zulke wonderen deed, met vreugde hetzelfde zou willen doen nu er een noodtoestand was ontstaan. Land en zee ontvangen hun grenzen van U. Continenten en eilanden zijn door Uw hand getekend. Het argument van onze tekst is dat Hij Die de zee begrenst, Zijn vijanden kan beteugelen; en Hij Die de grenzen van het droge land bewaakt, kan ook Zijn uitverkorenen beschermen.
Heere, geef ons dan weer de stralende zomerdagen van de vreugde. Wij weten dat al onze seizoenen van U komen; we hebben de strengheid van Uw winter al gevoeld, schenk ons nu de gunstige gloed van Uw zomerstralen. De God van de natuur is de God van de genade; en wij mogen aan de wisselende seizoenen het argument ontlenen dat het niet de bedoeling is dat de smart het hele jaar regeert, dat de bloemen van de hoop zullen bloeien, en dat er alsnog rode vruchten van vreugde zullen rijpen.
Overweging:
Ik ben er meer dan ooit van overtuigd dat alle plannen van Gods voorzienigheid, ook al lijken ze ongewoon voor mijn zwakke verstand, boordevol wijsheid en goedheid zijn.