8 God heeft gesproken in Zijn heiligdom; dies zal ik van vreugde opspringen; ik zal Sichem delen, en het dal van Sukkoth zal ik afmeten. 9 Gilead is mijn, en Manasse is mijn, en Efraïm is de sterkte mijns hoofds; Juda is mijn wetgever. 10 Moab is mijn waspot; op Edom zal ik mijn schoen werpen! juich over mij, o gij Palestina! 11 Wie zal mij voeren in een vaste stad? Wie zal mij leiden tot in Edom? 12 Zult Gij het niet zijn, o God! Die ons verstoten hadt, en niet uittoogt, o God! met onze heirkrachten? 13 Geef Gij ons hulp uit de benauwdheid, want ‘s mensen heil is ijdelheid. 14 In God zullen wij kloeke daden doen, en Hij zal onze wederpartijders vertreden.
Het geloof is het gelukkigst wanneer het terug kan vallen op de belofte van God. Het plaatst die belofte tegenover alle ontmoedigende omstandigheden. De uitwendige voorzienigheid mag zeggen wat ze wil, de stem van de getrouwe God overstemt elk geluid en elke traan. God had Israël de overwinning beloofd en David het koningschap. De heiligheid van God garandeerde dat Hij Zijn eigen verbond zou nakomen, en daarom sprak de koning vol vertrouwen. De verwerving van het goede land door de stammen was gegarandeerd door de aan Abraham gedane belofte, en die goddelijke gift was meer dan voldoende waarborg voor het geloof dat Israels legers succesvol zouden zijn in de strijd. Gelovige, profiteer hiervan, en ban alle twijfels uit terwijl de beloften overeind blijven.
Als God gesproken heeft, is ons ‘ik zal’ geen loze snoeverij, maar de gepaste echo van de uitspraak van de Heere. Gelovige, sta op en eigen u de genadige gaven van het verbond toe. Laten kanaanitische twijfels en wetticisme u het erfdeel der genade niet ontnemen. Leef in het besef van uw voorrechten, neem het goed dat God u geeft. O trots Filistijnenland, waar is uw grootspraak? Waar is nu uw hooghartige blik, uw beloofde veroveringen? Zo durven wij de laatste vijand te tarten: ‘Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning?’ Zo totaal hopeloos is de zaak van de hel wanneer de Heere ten strijde trekt, dat zelfs de zwakste dochter van Sion haar hoofd kan schudden naar de vijand, en hem kan uitlachen.
O zegepraal van het geloof! Er zit geen greintje bluf bij, en ook kan niemand de heilige grootspraak van het geloof beletten. Als de Heere de belofte uitspreekt, zullen wij niet aarzelen ons erin te verheugen en erin te roemen.
De kastijdende God is onze enige hoop. Hij heeft ons immers lief. Voor een korte tijd verlaat Hij Zijn volk, maar in grote goedertierenheid brengt Hij het weer bijeen. Met kracht slaat Hij, met kracht redt Hij ook. Hij Die ons liet merken hoezeer wij Hem nodig hebben door ons te laten zien wat een arme schepselen wij zonder Hem zijn, zal nu de roem van Zijn hulp openbaren door grootse ondernemingen tot een nobel einde te brengen.
Van God gaat alle macht uit, en alles wat wij aan goeds doen, gebeurt door goddelijke werking; maar toch hebben wij, als soldaten van de Grote Koning, te strijden, en dapper te strijden ook. Goddelijke werkzaamheid is geen reden voor menselijke passiviteit, het is juist de beste aansporing tot een moedige inspanning. Geholpen als wij zijn in het verleden, zullen wij ook in de toekomst geholpen worden, en hiervan verzekerd besluiten wij ons flink te gedragen. De Heere is met ons, Zijn almacht houdt ons staande, en wij zullen niet aarzelen, wij wagen het niet lafaards te zijn. O, mocht onze Koning, de ware David, komen om de aarde op te eisen, want het koninkrijk is van de Heere, en Hij is de machthebber onder de volkeren.
Overweging:
Zolang oog en verstand steun vinden in het materiële, is er geen plaats voor geloof en hoop; de overvloed aan menselijke hulpbronnen stelt de genade niet op de proef, maar de kracht van het geloof ligt wel in hun algehele afwezigheid.