1 Een lied op Alamoth, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. 2 God is ons een Toevlucht en Sterkte; Hij is krachtelijk bevonden een Hulp in benauwdheden. 3 Daarom zullen wij niet vrezen, al veranderde de aarde haar plaats, en al werden de bergen verzet in het hart der zeeën; 4 Laat haar wateren bruisen, laat ze beroerd worden; laat de bergen daveren, door derzelver verheffing! Sela.
Israels roem geldt Jehova, de enige levende en ware God. Anderen beroemen zich op hun onneembare kastelen, die op ongenaakbare rotsen staan en beveiligd zijn met ijzeren poorten, maar God is een veel betere toevlucht uit ellende dan dit alles. Wanneer de tijd aanbreekt om de oorlog op het vijandelijk grondgebied uit te vechten, komt de Heere Zijn volk beter te stade dan alle heldhaftigheid van legioenen en de demonstratieve kracht van strijdwagens en paarden. Strijders van het kruis, denk hieraan, weet uzelf veilig, en maak uzelf sterk in God. Vergeet het bezittelijk voornaamwoord ‘onze’ niet; wees verzekerd, ieder van u, van het deel dat u in God hebt, opdat u kunt zeggen: ‘Hij is mijn Toevlucht en Sterkte’. Vergeet ook niet dat God op dit moment onze toevlucht is, midden in het heden, even werkelijk als Hij het was toen David dit woord neerschreef.
God alleen is ons alles. Alle andere toevluchten zijn valse toevluchten, alle andere sterkte is zwakte, want aan God behoort de kracht: maar omdat God algenoegzaam is, zijn onze verdediging en macht opgewassen tegen alle noodsituaties. Hij trekt Zich nooit terug van Zijn beproefden. Hij is hun hulp, werkelijk, doeltreffend, en onveranderlijk. Hij is aanwezig of dicht bij hen, dicht aan hun zijde en gereed tot hulp. Hij is aanweziger dan een vriend of verwant kan zijn, zelfs nog krachtiger aanwezig dan de benauwdheid zelf. Bij deze hele troostrijke waarheid komt de vaststelling dat Zijn bijstand op het vereiste moment komt. Hij is niet als de zwaluw die ons in de winter verlaat; Hij is een vriend in nood, een ware vriend.
De twee delen van vers drie geven de meest verschrikkelijke beroering weer die wij ons kunnen voorstellen; het gaat om de omverwerping van dynastieën, de vernietiging van volkeren, de ondergang van families, de vervolgingen van de kerk, de heerschappij van een dwaalleer, en wat verder ook maar te eniger tijd het geloof van de gelovigen kan beproeven. Laat het ergste van het ergste komen, het kind van God behoort nooit toe te geven aan wanhoop; omdat God trouw blijft, kan er geen gevaar bestaan voor Zijn zaak of volk. Wanneer de elementen zullen smelten door een kokende hitte, en hemel en aarde zullen vergaan in de laatste algehele brand, zullen wij rustig de verwoesting van de materie, en de ineenstorting der werelden gadeslaan, want zelfs dan zal onze Toevlucht ons bewaren voor alle kwaad, zal onze Sterkte ons voorbereiden op alle goed.
Wanneer alle dingen tot razernij zijn opgezweept, en hun uiterste kracht om te beroeren tonen, straalt het geloof nog vredig. Het is niet bang voor lawaai, noch voor werkelijke kracht; het weet dat de Heere het woeden van de zee stilt, en de golven in de holte van Zijn hand houdt. Grote mensen die als bergen zijn, sidderen van angst in tijden van grote rampen, maar de mens wiens vertrouwen in God is, hoeft nooit verbijsterd te zijn.
Overweging:
Als het erg donker om ons heen is, moeten onverschrokken geesten maar zeggen: ‘Kom, laten wij de zesenveertigste psalm zingen’.