1 Een psalm van David. HEERE, wie zal verkeren in Uw tent? Wie zal wonen op den berg Uwer heiligheid? 2 Die oprecht wandelt, en gerechtigheid werkt, en die met zijn hart de waarheid spreekt; 3 Die met zijn tong niet achterklapt, zijn metgezellen geen kwaad doet, en geen smaadrede opneemt tegen zijn naaste; 4 In wiens ogen de verworpene veracht is, maar hij eert degenen, die den HEERE vrezen; heeft hij gezworen tot zijn schade, evenwel verandert hij niet; 5 Die zijn geld niet geeft op woeker, en geen geschenk neemt tegen den onschuldige. Die deze dingen doet, zal niet wankelen in eeuwigheid.
Het eerste vers stelt de vraag, de overige verzen beantwoorden hem. O Hoge en Heilige, wie zal met U mogen verkeren? De hemelen zijn niet rein in Uw ogen, en Gij hebt in Uw engelen klaarheid gesteld. Wie van de stervelingen zal dan met U verkeren, o vreeswekkend verterend vuur? Een besef van de heerlijkheid van de Heere en van de heiligheid die Zijn huis, Zijn dienst en Zijn dienaren betaamt, wekt de nederige op om deze ernstige vraag te stellen. Hoe zal de mens, daar waar engelen buigen met bedekt gelaat, kunnen aanbidden?
De onnadenkende meerderheid van de mensen verbeeldt zich dat het heel gemakkelijk is tot de Allerhoogste te naderen, en wanneer ze naar eigen zeggen bezig zijn met Zijn eredienst, stellen ze zichzelf niet de vraag of ze daar wel geschikt voor zijn. Maar waarlijk nederige zielen krimpen vaak ineen onder een gevoel van totale onwaardigheid, en zouden de troon van de God der heiligheid niet durven naderen als Hij er niet was, onze Heere, onze Voorspraak, Die in de hemelse tempel kan verkeren omdat Zijn rechtvaardigheid eeuwig duurt.
De vraag wordt gesteld omdat het een vraag is. De vragen in de tekst worden gesteld aan de Heere, alsof niemand anders dan de Oneindige Geest ze afdoende kan beantwoorden om het onrustige geweten tevreden te stellen. We moeten van de Heere weten wat de kwalificaties voor Zijn dienst zijn, en als we door Hem onderwezen zijn, zullen we duidelijk zien dat alleen onze smetteloze Heere Jezus, en degenen die gelijkvormig zijn geworden aan Zijn beeld, ooit toegelaten kunnen worden tot de Majesteit in den hoge
In antwoord op de vraag licht de Heere ons door Zijn Heilige Geest in over de aard van de man die alleen op Zijn heilige berg kan wonen. In alle volmaaktheid is deze heiligheid alleen te vinden bij de Man van Smarten, maar in zekere mate wordt ze door de Heilige Geest in heel Zijn volk bewerkstelligd. Geloof en de deugden van de Geest worden niet vermeld, omdat dit een beschrijving van uitwendige aard is, en waar vruchten zijn kan de wortel onzichtbaar zijn, hoewel hij er zeker is. Zij die zich erover verheugen dat een ander, zelfs de Heere Jezus, alles voor hen doet, en die daarom wetticisme haten, zijn ’s werelds beste uitvoerders van de beginselen van het Evangelie.
Net als de Heere Jezus, Wiens heerschappij eeuwig duurt, zal de ware christen nooit zijn kroon verliezen. Hij zal niet alleen op Sion zijn, maar ook als Sion, vast en zeker. Hij zal verblijven in de tent van de Allerhoogste, en dood noch oordeel zal hem verdrijven van zijn bevoorrechte en gezegende plaats.
Overweging:
Laten wij ons wijden aan gebed en zelfonderzoek, want deze psalm is een vuur voor het goud, en als een oven voor het zilver. Kunnen wij de beproevende kracht ervan doorstaan?