129 Pe. Uw getuigenissen zijn wonderbaar, daarom bewaart ze mijn ziel. 130 De opening Uwer woorden geeft licht, de slechten verstandig makende. 131 Ik heb mijn mond wijd opengedaan, en gehijgd, want ik heb verlangd naar Uw geboden. 132 Zie mij aan, wees mij genadig, naar het recht aan degenen, die Uw Naam beminnen. 133 Maak mijn voetstappen vast in Uw Woord, en laat geen ongerechtigheid over mij heersen. 134 Verlos mij van des mensen overlast, en ik zal Uw bevelen onderhouden. 135 Doe Uw aangezicht lichten over Uw knecht, en leer mij Uw inzettingen. 136 Waterbeken vlieten af uit mijn ogen, omdat zij Uw wet niet onderhouden.
Jezus, het eeuwige Woord, wordt wonderbaar genoemd, en alle door God gesproken woorden zijn in hun eigen mate wonderbaar. Zij die ze het beste kennen, verwonderen zich er het meest over. Het is wonderbaar dat God hoe dan ook getuigenis heeft gegeven aan zondige mensen, en nog wonderbaarlijker dat Zijn getuigenis zo’n stempel draagt, zo duidelijk, zo vol, zo genadig en zo machtig is. Enkel het horen van het Woord met het uitwendige oor is op zichzelf van geringe waarde, maar wanneer de woorden van God de kamers van het hart binnengaan, wordt er naar alle kanten licht verspreid. Het Woord krijgt geen toegang tot sommige mensen omdat zij zijn geblokkeerd door zelfmisleiding, of vooroordeel, of onverschilligheid; maar waar de juiste aandacht wordt geschonken, moet onvermijdelijk goddelijke verlichting volgen op kennis van dat wat God wil.
De oprechten en eerlijken zijn de ware discipelen van het Woord. Aan hen schenkt het niet alleen kennis, maar ook inzicht. Door Zijn genade stelt Hij ons in staat onze voeten stap voor stap precies op de plaats te zetten die Zijn Woord bepaalt. Dit gebed beoogt een zeer bijzondere gunst, namelijk dat elke aparte handeling, elke stap, beschikt en bestuurd mag worden door de wil van God. Dat is niet minder dan volmaakte heiligheid, en de wensen van de gelovige zullen pas vervuld zijn als dat heilig ideaal bereikt is. ‘En laat geen ongerechtigheid over mij heersen.’
Dat is de negatieve kant van de zegening. Wij vragen dat wij alles doen wat goed is, en dat niets wat verkeerd is, ons in zijn macht krijgt. God is onze soeverein, en wij willen dat elke gedachte is onderworpen aan Zijn heerschappij. Gelovigen hebben geen bijzondere boezemzonden waarvoor ze zouden willen buigen. Zij smachten ernaar volkomen vrij te zijn van het kwaad, en in het besef dat zij dat niet voor zichzelf gedaan kunnen krijgen, roepen ze God daarom aan.
De dichter weende uit medeleven met God toen hij de heilige wet veracht en overtreden zag worden. Hij weende uit medelijden met de mensen die zodoende de vlammende toorn van God over zichzelf afriepen. Zijn verdriet was zo groot dat hij het nauwelijks kon verwoorden; zijn tranen waren niet slechts druppels van smart, maar waterbeken van ellende. Hierin werd hij als de Heere Jezus, Die Jeruzalem aanschouwde, en om haar weende; en als Jehova Zelf, Die geen voldoening vond in de dood van de zondaar, maar daarin dat hij zich zou bekeren en leven.
Niemand wordt zo beïnvloed door hemelse dingen als diegene die vaak het Woord onderzoekt, en daaruit de waarheid en de essentie der dingen leert. Vleselijke mensen zijn bang voor bruut geweld, en wenen om klappen en calamiteiten; maar geestelijke mensen kennen een heilige vrees voor de Heere Zelf, en weeklagen vooral wanneer zij zien dat Zijn heilige naam wordt gesmaad.
Overweging:
Godvrezende mensen hebben veel verdriet om de zonden van de goddelozen.