1 Looft den HEERE, alle heidenen; prijst Hem, alle natiën! 2 Want Zijn goedertierenheid is geweldig over ons, en de waarheid des HEEREN is in der eeuwigheid! Hallelujah!
Dit is een aansporing tot de heidenen om Jehova te verheerlijken, en een duidelijk bewijs dat de geest van het Oude Testament zeer verschilde van de benauwde en bekrompen nationale dweepzucht waardoor de joden ten tijde van onze Heere zo ernstig waren aangetast. Van de natiën kon niet worden verwacht dat ze mee zouden doen met de lofprijzing van Jehova tenzij zij ook deel kregen aan de weldaden die Israël genoot. De psalm was dan ook een wenk voor Israël dat de gunst en genade van hun God niet beperkt zouden blijven tot één volk, maar in gelukkiger tijden uitgebreid zouden worden over de gehele mensheid. Dit was zoals Mozes had geprofeteerd toen hij zei: ‘Juicht, gij heidenen, met Zijn volk’ (Deut. 32:43), zoals de Hebreeuwse tekst luidt.
De volken moesten Zijn volk zijn. Hij noemde een volk wat geen volk was, Hij noemde haar Zijn beminde die niet bemind was. Wij weten en geloven dat geen enkele groep mensen mag ontbreken in het universele lied dat tot aller Heere zal opstijgen. Individuele mensen zijn al bijeengebracht uit elke familie en volk en taal door de verkondiging van het Evangelie, en dezen hebben zich met alle toewijding aangesloten bij de verheerlijking van de genade die hen opzocht en hen de Verlosser deed kennen. Dat is nog maar de voorhoede van een aantal dat niemand tellen kan, die spoedig zullen komen om de hemelse Majesteit te aanbidden. Doe het, als u Hem hebt geprezen, opnieuw, en doe het nog vuriger, met dagelijks toenemende eerbied en ijver waarmee u de Allerhoogste verheft. Laat het loven van Hem niet aan de leiders van het volk over, maar loof Hem ook als volk. De menigte van de gewone mensen zal de Heere loven. Aangezien het tweemaal genoemd wordt, wordt de zekerheid ervan onderstreept, en de heidenen moeten en zullen Jehova verhogen – allemaal, zonder uitzondering. Onder de bedeling van het Evangelie aanbidden wij geen nieuwe God, maar de God van Abraham is onze God in alle eeuwigheid; Hij zal de God van de hele aarde worden genoemd.
De Heere is vriendelijk voor ons als Zijn schepselen, en genadig voor ons als zondaars, vandaar Zijn genadige vriendelijkheid voor ons als zondige schepselen. Deze genade is zeer groot, ofwel machtig. De machtige genade van God had zelfs de overhand toen de wateren van de vloed de overhand hadden op de aarde: alle grenzen doorbrekend, is hij naar alle delen van het vermenigvuldigde mensdom gestroomd. In Christus Jezus heeft God genade bewezen, gemengd met vriendelijkheid, en dat in de allerhoogste graad. Wij kunnen allemaal delen in deze dankbare erkenning, en in de lofprijzing die daarom verschuldigd is. Hij heeft Zijn verbondsbelofte gehouden dat in het zaad van Abraham alle volken der aarde gezegend zouden worden, en Hij zal in der eeuwigheid elke afzonderlijke belofte van dat verbond houden jegens al diegenen die op Hem vertrouwen. Dit moet een reden tot aanhoudende en dankbare lofprijzing zijn, en de psalm besluit dan ook zoals hij begon: Halleluja!
Overweging:
In Gods eredienst is het niet altijd noodzakelijk lang van stof te zijn: weinig woorden zeggen soms genoeg, zoals deze korte psalm ons doet beseffen.