1 Een psalm van David. De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten. 2 De HEERE zal den scepter Uwer sterkte zenden uit Sion, zeggende: Heers in het midden Uwer vijanden. 3 Uw volk zal zeer gewillig zijn op den dag Uwer heirkracht, in heilig sieraad; uit de baarmoeder des dageraads zal U de dauw Uwer jeugd zijn.
David hoorde in de geest de plechtige stem van Jehova tot de Messias spreken. Wat een wonderlijke verbondenheid bestaat er tussen de Vader en de Zoon! Aan deze verborgen en intieme verbintenis ontspringt het genadeverbond en al zijn geweldige beloften. Alle grote daden van genade worden door het Woord van God tot feitelijke werkelijkheid; als Hij niet gesproken had, dan zou er geen verschijning van God aan ons geweest zijn. Maar in den beginne was het Woord, en al vanouds was er een geheimnisvolle verbondenheid tussen de Vader en Zijn Zoon Jezus Christus aangaande Zijn volk en de grote strijd, in hun belang, tussen Hemzelf en de machten van het kwaad.
Hoewel David vast geloofde in de eenheid van de Godheid, onderscheidt hij toch geestelijk de twee Personen, maakt onderscheid tussen Hen, en neemt waar dat hij een bijzondere betrokkenheid heeft bij de tweede, want hij noemt Hem ‘mijn Heere’. Dit liep vooruit op de uitroep van Thomas: ‘Mijn Heere en mijn God’, en het vertolkt de eerbied van de psalmist, zijn gehoorzaamheid, zijn gelovige toe-eigening en zijn vreugde in Christus. Het is goed een helder zicht te hebben op de onderlinge relaties tussen de Personen van de heilige Drie-eenheid; de kennis van deze waarheden is zelfs noodzakelijk voor onze troost en onze groei in genade. Er is een duidelijk onderscheid tussen de goddelijke Personen, omdat de een tot de ander spreekt; toch is de Godheid één.
Jehova roept Adonai, onze Heere, tot de rust en eer van Zijn hemelse zetel. Zijn werk is gedaan, en Hij mag gaan zitten; het is goed gedaan, en Hij mag gaan zitten aan Zijn rechterhand; het zal grootse gevolgen hebben, en Hij kan daarom rustig wachten om de complete overwinning te zien die beslist zal volgen. Zo spreekt de glorievolle Jehova de Christus aan als onze Verlosser; want, zegt David, Hij zei: ‘tot mijn Heere’. Jezus wordt geplaatst op de zetel van macht, heerschappij en waardigheid, en moet daar zitten door een hemelse beschikking terwijl Jehova voor Hem vecht en elke opstandeling onder Zijn voeten legt. Hij zit daar door de verordening en de oproep van Zijn Vader, en zal daar zitten ondanks al het woeden van Zijn tegenstanders, tot zij allemaal de ultieme schande ondergaan doordat Hij Zijn voet op hun nek zet.
Zo zittend is Hij onze vertegenwoordiger. Het koninkrijk van de Middelaar zal duren totdat Zijn laatste vijand zal zijn vernietigd, en daarna, volgens het ingegeven woord, ‘zal het einde zijn, wanneer Hij het Koninkrijk aan God en den Vader zal overgegeven hebben’. Het werk van de onderwerping van de naties is nu in handen van de grote God, Die het door Zijn voorzienigheid zal voltooien tot de eer van Zijn Zoon. Zijn woord is eraan verbonden, en het zitten van Zijn Zoon aan Zijn rechterhand staat er borg voor; laten wij daarom nooit vrezen wat de toekomst betreft.
Overweging:
Het was een grotere eer Christus als zijn Zoon te hebben, dan koning te zijn; toch zegt David niet dat Christus zijn Zoon is, maar verheugt hij zich erover dat Christus zijn Heere is, en hij de dienaar van Christus.