1 Looft den HEERE, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 2 Dat zulks de bevrijden des HEEREN zeggen, die Hij van de hand der wederpartijders bevrijd heeft. 3 En Hij die uit de landen verzameld heeft, van het oosten en van het westen, van het noorden en van de zee. 4 Die in de woestijn dwaalden, in een weg der wildernis, die geen stad ter woning vonden; 5 Zij waren hongerig, ook dorstig; hun ziel was in hen overstelpt. 6 Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid, die zij hadden, heeft Hij hen gered uit hun angsten; 7 En Hij leidde hen op een rechten weg, om te gaan tot een stad ter woning. 8 Laat hen voor den HEERE Zijn goedertierenheid loven, en Zijn wonderwerken voor de kinderen der mensen; 9 Want Hij heeft de dorstige ziel verzadigd, en de hongerige ziel met goed vervuld;
Wat anderen ook mogen denken of zeggen, de verlosten hebben redenen te over om de goedheid van de Heere te verkondigen. Hun is een buitengewone redding ten deel gevallen, en zij dienen daar buitengewone lof voor te brengen. De Verlosser is zo glorievol, de losprijs zo onmetelijk, en de verlossing zo totaal, dat zij zevenvoudig verplicht zijn de Heere dank te brengen en anderen aan te sporen dat eveneens te doen. Laten zij dat niet alleen zo ervaren, maar het ook zeggen; laten zij zingen én hun metgezellen tot zingen oproepen. Sommigen hebben langs de ene weg gedwaald, anderen langs een andere, ze hebben allemaal Immanuel’s land verlaten en zwierven zo ver als ze konden. Groot zijn de genade en de kracht waardoor zij allemaal door de Heere Jezus in één kudde zijn verzameld. Laten de verlosten met één hart en stem de Heere loven Die hen bijeenbrengt.
Er zijn vele verkeerde wegen, maar er is slechts één goede, en daarop kan niemand anders ons leiden dan God alleen. Wanneer de Heere voorgaat, is de weg onmiskenbaar de goede; wij hoeven daar nooit aan te twijfelen. Uit de onbegaanbare doolhoven van de woestijn haalde Hij de verdoolden tevoorschijn; Hij vond de weg, baande de weg en stelde hen in staat die te gaan, verzwakt en hongerig als ze waren. Het einddoel was de tocht waard, Hij bracht hen niet van de ene woestijn in de andere, maar Hij gaf de zwervers een onderdak en de vermoeiden gaf Hij een rustplaats. Deze gunsten worden bewezen aan ons volk, aan kinderen van de familie waartoe wij behoren, en daarom moeten wij ons aansluiten bij de lofprijzing.
De kinderen der mensen zijn zo onbetekenend, zo zwak en zo onwaardig, dat het een groot wonder is dat de Heere iets voor hen doet. Maar Hij neemt geen genoegen met het doen van kleine werken, Hij betoont Zijn wijsheid, macht en liefde om wonderen te verrichten ten behoeve van hen die Hem zoeken. Het leven van ieder verlost mens omvat een wereld van wonderen, en daarom moet van ieder van hen een wereld van lofprijzingen weerklinken. Wat betreft de wonderen van genade die de Heere voor Zijn Kerk als geheel heeft verricht, die zijn niet te meten, ze gaan onze gedachten even ver te boven als de hemelen de aarde te boven gaan. Wanneer zal de dag aanbreken waarop het uitverkoren mensdom de lof van God in dezelfde mate toegedaan zal zijn als het onderscheiden wordt door de gunst van God?
De Heere maakt ons verlangend en verzadigt ons dan geheel. Dat verlangen brengt ons in eenzaamheid, afscheiding, dorst, zwakte en wanhoop aan onszelf, en dit alles brengt ons tot gebed, vertrouwen, goddelijke leiding, lessing van de dorst van de ziel, en rust; de goede hand van de Heere is te zien in het hele proces en in de goddelijke uitkomst.
Overweging:
Het gaan van een weg in afzondering maakt het pad van beproeving en verzoeking zo pijnlijk voor Gods familie.