5 Die zijn naaste in het heimelijke achterklapt; dien zal ik verdelgen; die hoog van ogen is, en trots van hart, die zal ik niet vermogen. 6 Mijn ogen zullen zijn op de getrouwen in het land, dat zij bij mij zitten; die in den oprechten weg wandelt, die zal mij dienen. 7 Wie bedrog pleegt, zal binnen mijn huis niet blijven; die leugenen spreekt, zal voor mijn ogen niet bevestigd worden. 8 Allen morgen zal ik alle goddelozen des lands verdelgen, om uit de stad des HEEREN alle werkers der ongerechtigheid uit te roeien.
David had de ellende die lasteraars kunnen aanrichten zozeer aan den lijve ondervonden, dat hij van plan was deze adders hard aan te pakken als hij aan de macht kwam. Niet om zijn eigen kwellingen te wreken, maar om te voorkomen dat anderen net zo zouden lijden als hij had gedaan. Je naaste in het donker een dolkstoot toedienen is een van de meest afschuwelijke misdaden, en kan niet krachtig genoeg afgekeurd worden. Toch vinden zij die zich eraan schuldig maken, vaak bescherming op hoge posten, en worden zij beschouwd als mannen van inzicht, betrouwbare lieden met een scherpe blik, en zij zorgen ervoor dat hun meesters goed op de hoogte worden gehouden. Mensen die ‘hoog van ogen’ zijn, zijn over het algemeen hard, en daarom zeer ongeschikt voor een openbare functie; hooghartige mensen roepen vijandigheid en misnoegen op, en hoe minder van zulke mensen zich aan het hof ophouden, hoe beter het is voor de stabiliteit van een troon.
Het zou zeer tot voordeel van ons allemaal strekken als wij onze dienaren om hun toewijding kozen in plaats van om hun intelligentie; wie een trouwe dienaar krijgt, heeft een schat, en het laatste wat hij doen moet is die dienaar ontslaan. Zij die niet trouw zijn aan God, zullen waarschijnlijk ook niet trouw zijn aan mensen. Als wij zelf trouw zijn, zullen wij geen mensen om ons heen willen hebben die de waarheid niet kunnen spreken en hun beloften niet nakomen; wij zullen niet tevreden zijn voordat alle leden van ons gezin oprecht van aard zijn.
Meteen aan het begin van zijn bestuur al wilde David de onwaardigen met het recht confronteren, hij gunde hun geen rust, maar wilde ervoor zorgen dat ze hun boosheid opgaven of de gesel van de wet voelden. De rechtvaardige overheidsdienaar ‘draagt het zwaard niet tevergeefs’. Zonde bevorderen is deugd ontmoedigen; ongepaste meegaandheid jegens de kwaden is onvriendelijk voor de goeden. Wanneer onze Heere komt om te oordelen, zal dit op grote schaal in vervulling gaan; tot op dat moment doet Hij de Rechter in de Verlosser opgaan, en roept hij mensen op hun zonden af te zweren en vergeving te zoeken. Onder het Evangelie wordt ons ook opgedragen veel te dulden, en vriendelijk te zijn, zelfs voor de ondankbaren en de bozen; maar het ambt van de magistraat is van een andere orde, en hij moet een strenger oog voor ongerechtigheid hebben dan voor privé-personen betamelijk zou zijn. Moet hij niet de schrik van de boosdoeners zijn?
Jeruzalem moest een heilige stad zijn, en de psalmist wilde zich er ijverig op toeleggen de stad van goddelozen te zuiveren. Het oordeel moet beginnen in Gods huis. Jezus reserveert de gesel van dunne koorden voor zondaren binnen de tempel. Hoe zuiver behoort de kerk te zijn, en hoe ijverig moeten allen die een kerkelijk ambt bekleden, zich inspannen om mensen van onreine wandel eruit te houden en eruit te drijven. Achtenswaardige ambten veronderstellen een ernstige verantwoordelijkheid; daar lichtvaardig mee omgaan zal schuld op onze eigen ziel laden, en de ziel van anderen niet te meten schade toebrengen. Heere, kom tot ons, opdat wij, in de verschillende posities die wij in het leven innemen, met een volmaakt hart voor U mogen wandelen.
Overweging:
De heilige gelofte ‘alle goddelozen des lands te verdelgen’ en ‘uit de stad van de Heere alle werkers der ongerechtigheid uit te roeien’, moet beginnen in ons eigen hart dat immers Zijn heiligdom is, de tempel van de Heilige Geest.