En Jezus zei: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. Lukas 23:34a
Wat een zachtmoedigheid en vergevingsgezindheid komt hier naar voren; wat een almachtige liefde! Jezus zei niet tegen hen die Hem kruisigden: ‘Ga weg van Mij!’ Eén zo’n woord en ze zouden allemaal gevlucht zijn.Toen ze in de hof kwamen om Hem gevangen te nemen, stapten ze achteruit en vielen op de grond. Dit gebeurde nadat Jezus slechts een korte zin had gesproken; en nu Hij aan het kruis hangt, zou één woord het hele gezelschap op de grond hebben doen vallen of in doodsangst hebben doen vluchten. Maar Jezus zegt geen woord om Zichzelf te verdedigen. Toen Hij tot Zijn Vader bad, had Hij terecht kunnen zeggen: “Vader, zie wat ze Uw geliefde Zoon aandoen. Straf hen voor al het onrecht dat ze Hem aandoen, ondanks dat Hij van hen hield en al het mogelijke voor hen heeft gedaan.” Maar in de woorden die Jezus uitspreekt is er geen gebed dat oproept tot veroordeling. Van oudsher stond er door de profeet Jesaja geschreven: ‘Hij heeft voor de overtreders gebeden’ (Jes. 53:12b), en hier wordt het vervuld. Hij pleit voor Zijn moordenaars: “Vader, vergeef het hun.” Hij zegt niet: “Waarom doen jullie dit? Waarom doorboort u de handen die u voedden? Waarom nagelt u de voeten die u in barmhartigheid volgden? Waarom drijft u de spot met de Mens die u wilde zegenen?” Nee, zelfs geen woord van berisping, laat staan een veroordeling. ‘Vader, vergeef het hun’. Jezus nam de plaats in van een Bemiddelaar, een Bemiddelaar voor degenen die Hem wilden doden.
Gezegend zij Zijn Naam! Wij die vergeven zijn, wij die gewassen zijn in het bloed van het Lam, wij hebben ooit door onwetendheid in grote mate gezondigd. Jezus zegt: ‘Zij weten niet wat zij doen.’ Welnu, beste vrienden, ik wil jullie iets vragen: toen jullie onder satans heerschappij leefden, toen jullie jezelf en de zonde dienden, was er toen niet een zekere mate van onwetendheid? Om te beginnen is het waar dat we onwetend waren over de verschrikkelijke betekenis van zonde. Als kind begonnen we al met zondigen. We wisten dat het verkeerd was, maar we wisten niet wat zonde betekende. Als jongvolwassenen bleven we zondigen; we dompelden ons onder in allerlei goddeloosheid. Wij wisten dat het verkeerd was, maar wij zagen het einde van het begin niet. Het kwam niet eens in ons op dat het rebellie tegen God was. Wij hadden niet het idee dat wij aanmatigend bezig waren God te tarten, Zijn wijsheid teniet te doen, Zijn macht te versmaden, Zijn liefde te bespotten, Zijn heiligheid te verachten; toch deden wij dat. Er is een afschuwelijke diepte in de zonde. Je kunt er de bodem niet van zien. Toen wij de zonde als een zoet tussendoortje onder onze tong wentelden, kenden wij niet alle verschrikkelijke ingrediënten die in dat dodelijke bitterzoet waren verwerkt. Wij wisten toen nog niet hoe groot Gods liefde voor ons was. Ik wist niet dat Hij mij had uitverkoren van voor de grondlegging der wereld; daar had ik nooit aan gedacht.
Ik wist niet dat Christus voor mij stond als mijn Plaatsvervanger, om mij te verlossen uit het midden der mensen. Ik kende de liefde van Christus niet, ik begreep het toen niet. Jij, beste vriend, wist niet dat je zondigde tegen de eeuwige liefde, tegen het oneindige medelijden, tegen een uitnemende liefde, die God van eeuwigheid voor jou had weggelegd. Tot nu toe wisten wij niet wat wij deden. Wij wisten niet dat wij, door Hem af te wijzen, Hem kruisigden. We ontkenden Zijn Godheid, anders hadden we Hem wel aanbeden. Wij ontkenden Zijn liefde, anders hadden wij ons aan Hem overgegeven. Wij namen praktisch, in iedere zondige handeling, de hamer en de spijkers, en sloegen Christus aan het kruis, maar wij wisten het niet. Misschien, als wij het geweten hadden, zouden wij de Heere der heerlijkheid niet gekruisigd hebben. We wisten wel dat we verkeerd bezig waren, maar we wisten niet hoe ernstig het was. Sommigen van ons dachten dat we zelf gerechtigheid bezaten. We gingen regelmatig naar de kerk. We zijn gedoopt, we zijn bevestigd, of, wij verheugden ons erover dat wij nog nooit een van die dingen hadden ondergaan. Zo stelden wij ons vertrouwen in ceremoniën, of juist in het ontbreken van die ceremoniën. Wij hebben gebeden, wij hebben ‘s avonds en ‘s morgens een hoofdstuk uit de Bijbel gelezen. Maar daarmee waren wij tevreden; wij waren in onze eigen ogen rechtvaardig.
Wij hadden geen bijzondere zonde te belijden, noch enige reden om diep in het stof te buigen voor de troon van Gods majesteit. We waren zo goed als we maar konden zijn; en we wisten niet dat we op dat moment Christus de grootste belediging toebrachten; want als we geen zondaars waren, waarom is Christus dan gestorven; en als we zelf een gerechtigheid hadden die goed genoeg was, waarom is Christus dan naar ons toe gekomen om een gerechtigheid voor ons te bewerken? Wij dachten dat wij God behaagden door onze godsdienstigheid, door onze uiterlijke prestaties, door onze kerkelijke correctheid; maar al die tijd stelden wij een anti-christus in de plaats van Christus. Wij zorgden ervoor dat Christus niet gewenst was; wij beroofden Hem van Zijn ambt en heerlijkheid! Helaas! Christus zou over ons zeggen, met betrekking tot al deze dingen: ‘Zij weten niet wat zij doen’. Ik wil dat je rustig nadenkt over de tijd dat je de zonde diende om te zien of er niet een duisternis over je geest lag, een blindheid van geest, zodat je niet wist wat je deed.