Nooit was er voor mij iets zo werkelijk als die bloedende handen en dat met doornen gekroonde hoofd. Mijn thuis, vrienden, gezondheid, voorspoed en weelde – dat alles verloor zijn luister op de dag dat Hij verscheen, zoals het licht der sterren verbleekt bij het licht van de zon. Hij was de enige Heere en Gever van de grootste zegen in het leven, de enige Bron van levend water Die eeuwig leven geeft. Toen ik Jezus aan het kruis voor mij zag, en toen ik mediteerde over Zijn lijden en dood, zag ik in gedachten hoe Hij een blik van liefde op mij wierp. Toen keek ik op naar Hem en riep uit:
Jezus, Minnaar van mijn ziel, laat mij tot Uw boezem vluchten.
Hij zei: ‘Kom’, en ik vluchtte tot Hem en klemde mij aan Hem vast en toen Hij mij weer liet gaan, vroeg ik mij af waar mijn last was gebleven. Die was verdwenen! Die lag daar in het graf en ik voelde mij zo licht als lucht; als een gevleugelde engel kon ik over bergen van moeite en wanhoop vliegen; en, o, wat een vrijheid en vreugde ervoer ik! Ik kon opspringen van vreugde, want mij was veel vergeven en ik was van zonden bevrijd. Met de bruid in het Hooglied kon ik zeggen: ‘Ik vond Hem; ik, nog een jongen, vond de Heere der heerlijkheid; ik, een slaaf der zonde, vond de grote Bevrijder; ik, een kind der duisternis, vond het Licht des levens; ik, die totaal verloren was, vond mijn Heiland en God; ik, vervreemd en eenzaam, vond mijn Vriend, mijn Geliefde, mijn Man. O, hoe verwonderde ik mij erover dat ik in genade werd aangenomen!
Ik verwonderde mij niet zo zeer over de vergeving als zodanig, maar over het feit dat mij vergeving werd geschonken. Ik verwonderde mij erover dat Hij zonden als die van mij kon vergeven, zulke misdaden, zo talrijk en zo zwaar; en dat Hij de macht had om mijn aanklagend geweten tot rust te brengen en mijn ziel te maken als het oppervlak van een rustig voortstromende rivier. Het deed er voor mij niet toe of die dag grauw of zonnig was, ik had Christus gevonden; dat was genoeg voor mij. Hij was mijn Heiland, Hij was mijn alles; en ik kan van ganser harte zeggen dat die ene dag, waarop mijn zonden vergeven werden, meer dan opwogen tegen al die vijfjaren van overtuiging van zonde. Ik moet God danken voor iedere overtuiging van zonde die mij ’s nachts verschrikte, en voor iedere sombere gedachte die mij overdag overviel. Het heeft mij sindsdien nog gelukkiger gemaakt, want als mijn ziel nu door het een of ander terneergedrukt wordt, dan dank ik God dat het niet zo’n last is als de last die mij ter aarde boog en die mij als een beest over de grond deed kruipen, omdat ik zo terneergeslagen en aangevochten werd.
Ik weet dat ik nooit meer kan lijden dan wat ik geleden heb; nooit zal ik groter zielenstrijd ervaren dan ik gekend heb, tenzij dan dat ik naar de hel gezonden zou worden. Nu ken ik de vrede en blijdschap door het geloof dat er ‘geen verdoemenis’ is, omdat ik een kind van God ben. En dit is mij dubbel zoet en onuitsprekelijk kostbaar als ik terugdenk aan die tijd van zorgen en verdriet. Gezegend Gij, o God, voor immer, Die door die donkere dagen als tijdens een sombere winter, deze zomerdagen nog mooier en zoeter hebt gemaakt! Ik hoef niet langer bevreesd voor iedere schaduw en bang voor ieder mens die ik ontmoet over de aarde te gaan, want de zonde is weggewassen; mijn geest is niet langer schuldig, hij is zuiver en heilig. Gods ongenoegen rust niet langer op mij, maar de glimlach van mijn Vader, en ik kan Hem in de ogen zien – zij zien mij liefdevol aan; en ik hoor Zijn stem die vol zoetheid is. Ik ben vergeven, ik ben vergeven, ik ben vergeven!
Als ik nu terugkijk, zie ik een reden waarom het Woord aan mij gezegend werd, toen ik het hoorde prediken in dat methodistenkerkje in Colchester. Ik was vroeg opgestaan en had God om een zegen gesmeekt. Toen ik als jongen de Heiland zocht, was ik gewoon om met het opgaan van de zon op te staan, zodat ik tijd had goede boeken te lezen en God te zoeken. Ik kan mij nog de smeekbeden herinneren die ik Hem voorlegde als ik tot de troon der genade naderde: ‘Heere, behoud mij; Uw genade zal verheerlijkt worden als zo’n zondaar als ik, behouden zal worden! Heere, behoud mij, anders zal ik voor eeuwig verloren gaan; laat mij niet omkomen, Heere! Behoud mij, o Heere, want Jezus is gestorven! Door Zijn doodsstrijd en bloedig zweet, door Zijn lijden en kruis, behoud mij!’ Ik kwam erachter dat de morgen het beste deel van de dag is; ik hield van die gebeden waarvan de psalmist zei: ‘Maar ik, Heere, roep tot U; en mijn gebed komt U voor in de morgenstond.’