Opdat nu, door de Gemeente, bekend gemaakt worde aan de overheden en de machten in de hemel de veelvuldige wijsheid Gods. Efeze 3:10
De ‘overheden en de machten in de hemel’ naar wie de apostel hier verwijst, zijn zonder twijfel de engelen. Deze blinkende en luisterrijke geesten, die nooit tot zonde vervallen zijn, hoeven niet verlost te worden en daarom hebben ze, wat betreft de reiniging van de schuld, geen deel aan het verzoenende offer van Christus. Toch is het interessant om op te merken hoe onze Heere als het ware hun blinkende gelederen tweemaal passeerde, toen Hij Zich naar beneden haastte naar de regionen van de dood en toen Hij weer triomfantelijk naar het rijk van de heerlijkheid terugkeerde. Zo zien we aan de ene kant Jezus, ‘Die een weinig minder dan de engelen geworden was, vanwege het lijden des doods’, terwijl we aan de andere kant leren dat de Vader ‘Hem uit de doden heeft opgewekt, en heeft Hem gezet aan Zijn rechterhand in de hemel, ver boven alle overheid, en macht, en kracht, en heerschappij.’
Het is mogelijk dat het middelaarschap van Christus voor hen van betekenis is en hen in hun heiligheid bevestigd heeft, zodat ze op geen enkele wijze ooit verzocht of tot zonde verleid zullen worden. Dat moge zo zijn, maar dit is in ieder geval duidelijk, dat ze, hoewel ze geen direct aandeel in de verlossing hadden, er niettemin belangstelling voor hebben en ook de gevolgen ervan willen leren.
Het verheven plan van het Evangelie van Gods genade, dat zo ver boven het begrip van ons verstand uit gaat dat we het nooit zelf hadden kunnen ontdekken, blijkt net zo zeer boven het begrip van de engelen uit te gaan – een geheimenis dat hun smachtende verlangen prikkelt. Door de gemeente (dat wil zeggen: door Gods raad en leiding bij het vormen en vervolmaken van de kerk) wordt hun de veelvuldige wijsheid van God pas bekendgemaakt zoals ze die nog nooit tevoren geleerd hebben. Zij hebben hun beginsel bewaard en zijn Gods bevelen gehoorzaam geweest. Ze scheppen er behagen in om bekend te staan als de dienaren van God, die Zijn geboden volbrengen en luisteren naar de stem van Zijn woord.
Ze hebben de opdracht gekregen om een bepaalde macht over diverse delen van Gods schepping uit te oefenen. Daarom worden ze ‘de overheden en de machten’ genoemd. Ze zijn zeker druk met het zingen van Gods lof. Veel van de muziek die tot voor Zijn troon opklinkt, komt van de harpen van de engelen, onbevlekt en rein, die nooit zonde gekend hebben. Hoewel ze zo rein zijn, zo druk met aanbidden, van zulke hoge stand in Gods heelal, worden ze toch nooit afgeschilderd als onverschillige toeschouwers van de daden of van het lijden van ons sterfelijk ras. Ze leven voortdurend met de mens mee. Waken ze niet over de heiligen? Staat er niet geschreven dat ze zich legeren rondom hen die de Heere vrezen? Wordt hun niet bevolen om voor de heiligen te zorgen, hen op de handen te dragen opdat zij hun voeten aan geen steen stoten?
Engelen zijn, zoals we weten, vaak boodschappers van Gods wil aan de mensenkinderen geweest. Ze hebben daarbij nooit enige onwil getoond. Integendeel, vol grote blijdschap hebben ze Gods berichten vanuit de hemel naar de aarde gebracht. Hun medeleven, zelfs met gevallen mensen, met mensen die zwaar gezondigd en gedwaald hebben, blijkt uit het feit dat zij zich verheugen over één zondaar die zich bekeert, meer dan over negenennegentig rechtvaardigen die de bekering niet van node hebben. Ze zitten als het ware in dat sierlijke vaartuig daar, onbewogen door de storm, maar ze hebben toch medelijden met ons in deze slechte, zwaarbeladen boot, ongemakkelijk heen en weer gedreven door de wind.
Ik zie ze daar op die glazen zee, met vuur gemengd. Ik hoor hun blijdschap zich vermengen met de harpmuziek die onafgebroken tot aan de troon van de Allerhoogste opstijgt. Maar zij kijken niet met minachting neer op ons, arme bewoners van deze duistere planeet. Integendeel, zij verlustigen zich in de gedachte dat wij hun broeders zijn, hun mede-dienstknechten, aangezien dit het toppunt van hun geluk is als wij allen tot de Gemeente der eerstgeborenen vergaderd zullen worden. Zij zullen het ontelbare heer der engelen vormen dat de in het bloed gewassen schare omgeeft.
1. Het onderwerp van onze overdenking, die kort zal zijn, draait om de volgende vraag: Op welke manier krijgen de engelen exclusief via de gemeente een indruk van de veelvuldige wijsheid Gods? Over sommige zaken die hiermee verbonden zijn, zullen we later spreken. Wie twijfelt eraan dat de engelen veel van de wijsheid van God in de schepping hebben gezien? Met zintuigen die scherper en verhevener zijn dan die van ons, zintuigen die niet door de zonde afgestompt zijn, merken ze de gevarieerdheid van Gods vernuft zowel in de bezielde als in de onbezielde natuur op.
Zonder twijfel hebben de engelen, die zonen van de dageraad, terwijl elke nieuwe ster door God gecreëerd werd en elke planeet als een vonk van het eeuwige aanbeeld afgeslagen werd, hun liederen opgezonden en hun vreugdevolle en blijde dankliederen uitgestort. Ze hebben de wijsheid van God in de grootheid van de schepping aanschouwd. In elke sfeer hebben ze die kunnen waarnemen, want hun gezichtsvermogen omvat veel meer dan het onze. En ze hebben ook zeker die wijsheid gezien in heel haar gedetailleerdheid zoals die geopenbaard wordt in de verfijnde structuur van organische wezens en het vaardige stelsel van creatieve handelingen. Immers, ook daar zijn ze in staat om met toewijding en superieure gezichtsorganen waar te nemen wat wij slechts na lange jaren hebben kunnen ontdekken, door de uitmuntendheid van het ontwerp af te leiden uit het vernuft van de werken.
Wat een brede blik moet een serafijn hebben! Zonder aarzelen kunnen we ons een oog voorstellen dat het landschap van de hele wereld in een oogopslag ziet! Hij hoeft zich niet tot een enkele plek in Gods heelal beperken, maar met zijn snelle vleugels kan hij koers zetten door de lange uitgestrektheid van de ruimte. Mag hij niet hier en daar even stilstaan om een blik te werpen in de meervoudige wijsheid van God in al die tienduizenden werelden waarmee de ruimtelijke sferen bezaaid zijn?
Toch lijkt het alsof de engelen, ondanks al hun waarnemingsvermogen, nog enkele onderdelen van de wijsheid van God moeten leren en nog enige lessen van de hemelse wetenschap moeten bestuderen die ze niet uit de schepping kunnen halen. Deze lessen kunnen zij alleen door het voortreffelijke verlossingswerk dat de Heere in Zijn gemeente gewrocht heeft ontdekken en bevestigen.
Bepaal uw aandacht een ogenblik bij het woordje nu, zoals dat in de tekst gebruikt wordt. Het komt me voor dat dit woord veelbetekenend is. Lang voordat onze Heere ter wereld kwam, had het God behaagd om iets van de wijsheid van Zijn genade te openbaren in de symbolen van de oude wet. Die waren betekenisvol maar tegelijk ook verwarrend voor het verstand van de meeste mensen. Ze blijken ook voor de engelen niet erg begrijpelijk te zijn geweest, want die worden afgebeeld als staande over het verzoendeksel met uitgebreide vleugels, neerkijkend op het gouden deksel, begerig onderzoekend, maar niet duidelijk ontdekkend, het geheim van de bedeling van het oude verbond.
Petrus zegt, naar ik aanneem met een verwijzing hiernaar: ‘In welke dingen de engelen begerig zijn in te zien.’ Terwijl Paulus de vurige verlangens van zijn hart beschrijft in de uitoefening van zijn bediening: om ‘allen te verlichten, dat zij mogen verstaan, welke de gemeenschap der verborgenheid is, die van alle eeuwen verborgen is geweest in God, Die alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus; opdat nu, door de Gemeente, bekend gemaakt worde aan de overheden en de machten in de hemel de veelvuldige wijsheid Gods.’
Mogen we hier niet uit afleiden dat de engelen, hoewel ze Mozes en Aaron gezien hebben, en de lange stoet priesters die hen opvolgden, hoewel ze zich ongetwijfeld onzichtbaar onder de plechtige scharen begeven hebben die optrokken naar de berg Sion en hoewel ze die prachtige psalmen hoorden zingen, hoewel ze het bloed zagen stromen op het brandofferaltaar en de rook zagen opstijgen van het reukaltaar dat in het heilige voor de Heere stond, de wijsheid van God in al haar volheid en helderheid nog niet hadden ontdekt, de vlekkeloze afspiegeling van Zijn macht, de weerspiegeling van Zijn heerlijke volmaaktheid? Hebben ze het niet moeten leren van de gemeente?
Nu Christus is gekomen, dienen de engelen de menigvuldige wijsheid van God te bestuderen zoals die geopenbaard wordt in Zijn werk jegens Zijn volk, hen gereedmakend voor het plechtige hoogtepunt, de echtverbinding van de gemeente en de bruiloft van het Lam.
Om de zaak dichter te benaderen, moeten we die stukje bij beetje nagaan, alsof de engelen stap voor stap met hun studie vorderden en inzicht in deze veelvuldige wijsheid verkregen. Misschien doen ze het ook zo. Zeker onder de mensenkinderen is er veel genoegen in het verkrijgen van kennis; haar koophandel is beter dan de koophandel van zilver en haar inkomst dan het uitgegraven goud. Als we de verse grond geleidelijk aan ontginnen, ontcijferen wat onduidelijk is, overeenkomsten onderzoeken, moeilijkheden oplossen en de sporen van de geschiedenis in één ononderbroken lijn nauwkeurig volgen, groeit ons plezier in de studie aan tot geestdrift.
Denkt u niet dat de engelen de veelvuldige wijsheid Gods ontdekten nu ze begonnen te begrijpen wat de mens was en wat de mens is? Ze moeten al gezien hebben dat God een klasse reine geesten geschapen heeft die Hem trouw dienden en nooit zondigden. Daarin werd één vorm van wijsheid tentoongesteld. Andere geesten, even rein, dwaalden af en in de wijsheid van God – want er zit wijsheid in – werd het hun vergund te blijven dwalen, met eeuwige banden bewaard tot het oordeel.
Weldra merkten de engelen dat God op het punt stond een ander verstandig wezen te scheppen, niet geheel geestelijk, maar wel een geestelijk wezen dat verbonden zou worden met het materiële, een schepsel dat in een lichaam van leem zou wonen. Het was Gods bedoeling om dit schepsel tot een mengeling van de aarde en de hemel te maken – een die de lege plaats zou innemen die de gevallen engelen hadden achtergelaten. Ze ontdekten in hem onmiddellijk de wijsheid van God. Hij had een reine geest geschapen; Hij had materie gemaakt. Nu zou Hij een schepsel formeren in wie deze twee gecombineerd zouden worden, een schepsel dat tegelijkertijd geestelijk en materieel zou zijn.
Echter, voordat dit schepsel zijn plaats aan de rechterhand van God voor eeuwig zou mogen innemen, zou hij de toets van de verzoeking moeten doorstaan. Hij zou verzocht worden en in zonde vallen. Uit de veroordeling waarin hij zou verzinken, zou hij door een genadedaad omhooggetrokken worden. Van de schuld van de zonde zou hij door een ongeëvenaard, plaatsvervangend offer worden gereinigd. Na in zijn hart vervreemd te zijn, zou hij niettemin zo rein worden alsof hij zich van geen kwaad bewust geweest was. Ermee verontreinigd, zou hij er toch van verlost worden en trouw zweren aan de Allerhoogste, om Hem te dienen met zo’n volkomenheid alsof hij nooit gezondigd had of zijn beginsel verloren.
Hierin toont zich de veelvuldige wijsheid dat de Heere God zo’n vreemd schepsel uit het stof van de aarde zou vormen en nochtans naar Zijn beeld zou scheppen. Een schepsel dat de zonde zou kennen en wat voor genot erin zou zijn, en dat toch vernieuwd zou worden tot reinheid en heiligheid. Een schepsel dat, al was het ook voor een tijd in zijn hart vervreemd en schuldig aan eigenmachtige opstand tegen zijn Schepper, door de oneindig wijze handelingen van Gods Geest naar zijn verbondenheid zou terugkeren en voortaan voor altijd een trouwe diensknecht van God zou blijven en, meer nog, het kind van God, opgenomen en verhoogd tot een nabijheid en hechte gemeenschap met de grote Vader der geesten waarin geen schepsel ooit tevoren gebracht was. In die voorname raad moeten de engelen veel van de verheven wijsheid van God gezien hebben, en dat in het bijzonder door de gemeente.
Maar, geliefden, zou de verwondering van de engelen bij het ontvouwen van deze wijsheid niet toegenomen zijn door de verborgenheid waarin die al zo lang aan hun waarneming onttrokken was geweest? Merk op dat Paulus juichte over een openbaring ‘welke in andere eeuwen de kinderen der mensen niet is bekend gemaakt, gelijk zij nu is geopenbaard aan Zijn heilige apostelen en profeten, door de Geest.’ Wat voor zin zal hij eraan geven? Eerst kijkt hij om zich heen onder de heiligen en spreekt verwelkomende woorden. Daarna kijkt hij uit over zijn medemensen en verkondigt haar aan de heidense wereld. Uiteindelijk kijkt hij omhoog en wordt onder de engelenschare schepselen gewaar met een edel gemoed en verheven rang, die de vreugde zouden voelen en de oplossing van zo’n geweldig probleem zouden verwelkomen.
Laten we echter niet vergeten dat het besluit eerder van de troon van de Allerhoogste was afgekondigd, want ‘als Hij de Eerstgeborene inbrengt in de wereld, zegt Hij: En dat alle engelen Gods Hem aanbidden.’ Echter, de middelen waardoor de raadsbesluiten van God betreffende Christus en de gemeente zouden moeten geschieden, waren tot dan toe nog niet bekendgemaakt.
Met welk een aangename verwondering zouden de overheden en de machten in de hemel daarom naar het plan kijken terwijl dit ontsloten werd! De apostel kijkt misschien verlangend uit naar die toekomende eeuwen die de werkelijkheid van alles wat voorafschaduwd is nog moeten bewijzen, de waarheid van alles wat voorzegd is en (als het werk dat nu nog gaande is, volkomen zal zijn) de eigenlijke vorm en gedaante van alles wat van den beginne verordineerd was. Zelfs al werd het geheimenis niet uitgelegd, was het niet aan de reine engelen om daaraan te twijfelen.
Toch moeten hun gedachten vol verwondering zijn geweest en opzienbarende vragen moeten bij hen opgekomen zijn. Zal de eniggeboren Zoon van de Vader de menselijke natuur in gemeenschap met de Godheid brengen? Is het veilig om een schepsel als de mens in zo’n verheven relatie met de Schepper te brengen? Op welke vreemde manier zal hij bekwaam gemaakt worden om deel te hebben in de erve der heiligen in het licht?
Zolang de bijzonderheden verborgen zijn, lijkt de eindbestemming niet te bevatten. Komt het daardoor dat de gemeente in een museum verandert dat de engelen met altijd groeiende belangstelling en met steeds toenemend genoegen kunnen bezoeken? Over de kleinste details van Gods handwerk in de heiligen mogen ze met vreugde nadenken, want daarin zien ze de veelvuldige wijsheid van God door de gemeente openbaar voor hun waarneming. En dit alles strekt de Zaligmaker tot eer.
Dat schepsel, de mens, zo zeer verheven, kan nooit trots worden, want hij vergeet niet hoe hij eens was. Als er ooit een gevoel van opgetogenheid door zijn gedachten speelt, draagt hij de eer over aan Christus, Die deze kan aanvaarden als iets wat Hem toekomt.
Er is in de hemel onder alle schepselen geen nederiger schepsel dan de mens, en tegelijk ook geen schepsel dat meer verhoogd is: hij is geschapen om heerschappij over alle werken van Gods hand te hebben, met alles onder zijn voeten gelegd. Hij is geschapen om aan de Godheid Zelf verwant te zijn op grond van de vereniging met de Zoon van God. En toch is het ook veilig dat de mens daar staat, zonder dat er reden is om te vrezen dat hij zijn hoge voorrecht zou misbruiken of dat hij zich enige aanbidding of enig voorrecht zou toe-eigenen dat hem niet toebehoort. Het proces waar hij doorheen gegaan is – als het ware het veredelen in het vuur van zijn val en zijn berouw – en zijn diepe verplichting aan soevereine genade zal ervoor zorgen dat het veilig is om hem te vergunnen om met Christus op Zijn troon te zitten. Net zoals ook Christus overwon en met Zijn vader gezeten is op Zijn troon. Ik praat gebrekkig en oppervlakkig over deze dingen, maar ik ben er zeker van dat dit een onderwerp is waar de engelen vol bekoring over kunnen denken. En bij het overdenken merken ze duidelijke zichtbare bewijzen op van de veelvuldige wijsheid van God.
Om nu op wat meer bekende onderwerpen over te gaan, u zult waarschijnlijk meer van de uitnemendheid van deze wijsheid onder de indruk raken als u naar de beginselen van het christendom kijkt dan wanneer u uw aandacht zou richten op enige verfijningen van de argumentatieleer. De wijsheid van God wordt hierin duidelijk door de engelen opgemerkt, dat hoewel God in deze wereld door de zonde onteerd werd, die zonde toch heeft bijgedragen aan de vergroting van Zijn eer. Toen satan de mens op een dwaalspoor bracht en hen verzocht in opstand te komen, dacht hij dat hij Gods heerlijkheid ontsierd had, maar hij had zichzelf nog nooit eerder zo beetgenomen. Zoals Augustinus over de zondeval durfde beweren: ‘Gelukkige gedachte’, zo kunnen wij, als we zien hoe Gods goedertierenheid en liefde door die vreselijke overtreding heen prachtig geschitterd hebben, de wijsheid van God alleen maar bewonderen die op deze manier de spitsvondigheid van de hel overtroefd heeft. De slang was uitermate slim, maar God was veel wijzer. De sluwheid van satan was vaardig, maar de wijsheid van God was oneindig in haar voorkennis. De wijsheid heeft de sluwheid overtroefd.
Is het niet heerlijk om te bedenken dat deze wereld, waarin God grotelijks onteerd werd, ook de wereld is waarin Hij het meest vereerd zal worden? Er bestaat geen grotere weergave van de eigenschappen en de volkomenheid van de Godheid in het ganse heelal dan wat we hier vinden. Op onze verwelkte grond heeft God oog in oog met het kwaad gestaan. De vleesgeworden God, de Zoon van God, heeft de strijd doorstaan en de overwinning behaald. Want hoewel de verzenen van Christus vermorzeld werden, is de kop van de draak zeer doeltreffend vermorzeld! Een overwinning waarvan God wilde dat we die in tijd en eeuwigheid zouden gedenken, is tot stand gebracht door middel van de zonde die de wereld dreigde te verwoesten.
Deze wijsheid van God kan opgemerkt worden in de manier waarop onze zaligmaking is gewrocht. De leer van de plaatsvervanging is zo’n wonder dat, als God die nooit geopenbaard had, niemand van ons haar ooit had kunnen ontdekken.
U herinnert zich wel hoe het gegaan is. Wij hadden gezondigd en waren veroordeeld. Hoe zou God genadig en toch ook rechtvaardig kunnen zijn? Hoe zou Hij Zijn wet kunnen houden en toch tegelijkertijd ons Zijn goedertierenheid tonen? Dat probleem werd eertijds opgelost door de Borgstelling van Christus. Hij Die er van voor de grondlegging der wereld toe verordineerd was om Mens te zijn, stelde Zich in onze plaats en offerde Zichzelf aan God als het Hoofd van de mensheid, naar het verbond, dat Hij de geschonden wet zou kunnen vergelden. De engelen zouden dit niet hebben kunnen bedenken, maar toen het hun werd bekendgemaakt, hoe konden ze zich er toen ooit van weerhouden om nieuwe liederen te zingen tot lof van Hem Die deze verantwoordelijkheid zo liefdevol op Zich wilde nemen?
Toen Christus onze Borg was geworden, werd het noodzakelijk dat Hij daarna onze natuur zou aannemen. O, wat moeten de engelen verbaasd geweest zijn toen ze hoorden dat de Zoon van God naar de aarde zou neerdalen om uit een maagd geboren te worden! Wat moeten ze verwonderd zijn geweest toen het in de hoven van het paradijs bekendgemaakt werd dat Hij naar Bethlehem zou afdalen! Een uit het engelenheer die was gezonden om Hem te dienen, verkondigde Zijn komst, maar terwijl hij die boodschap verkondigde, was er plotseling ‘met de engel een menigte van de hemelse heerlegers’, die er nu bij kwamen om het lied te doen aanzwellen: ‘Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen.’
Wat was het aanzwellen van die muziek indrukwekkend! Wat was de intonatie van die eenvoudige woorden bekoorlijk! Ja, de engelen moeten wel iets ontdekt hebben van de wijsheid van God, toen ze zagen dat God op die wijze onder de mensen woonde, dat het Woord vleesgeworden was zodat Het Zijn verplichtingen als Borg zou kunnen uitoefenen en werkelijk Plaatsvervanger zou worden voor degenen die gezondigd hadden.
Ik denk dat Zijn hele leven hen met verwondering vervuld moet hebben. Ze moeten vaak wijsheid in Zijn daden en in Zijn gebeden opgemerkt hebben, in Zijn spreken en in Zijn stilzwijgen. Echter, toen Hij uiteindelijk zou sterven, denk ik dat zelfs de cherubijnen en de serafijnen in verbijstering werden gehuld. Dat Hij uit de hemel zou neerdalen om een Vriend van de gevallen mensheid te worden, kon hen verwonderen, maar dat Hij neer zou dalen om te sterven, moet bij hen wel als totaal onbegrijpelijk overgekomen zijn. Er zou nog meer van de liefde en wijsheid van God aan hen geopenbaard worden. Als hun ogen tranen gehad zouden hebben, dan moeten ze die wel aan de voet van het kruis geschreid hebben, zoals een van onze dichters schreef.
Toen zij het leed en de kwellingen van de stervende Zoon van God aanschouwden, het Paaslam van God, toen zij Hem ‘Het is volbracht!’ hoorden zeggen, wat moet er toen een deur voor hen opengegaan zijn! Toen zagen ze dat Hij een einde aan de overtredingen had gemaakt, dat Hij met de zonde afgerekend had en een eeuwigdurende gerechtigheid had teweeggebracht. Toen zagen ze misschien duidelijker dan ooit tevoren hoe Christus door te lijden een eind had gemaakt aan ons lijden, en hoe Hij door voor ons tot een vloek te worden gemaakt, ons rechtvaardigheid Gods in Hem had gemaakt. Als ze zich tijdens Zijn driedaagse sluimering in het graf hebben verwonderd, dan moet Zijn opstanding weer een andere deur voor hen geopend hebben.
En toen ze Hem na Zijn veertigdaagse rondwandeling met vrolijk gejuich tegemoet gingen, toen ze zich bij Hem aansloten en met Hem naar de poorten van de hemel opgingen, al zingend: ‘Heft uw hoofden op, gij poorten, en verheft u, gij eeuwige deuren, opdat de Koning der ere inga’, toen zij zegevierend meekwamen met de Heere, geweldig in de strijd, de Koning der ere, in die stoet naar Zijn troon, moeten ze zich wel steeds meer verwonderd hebben en de een tot de ander gezegd hebben: ‘Wat is dit? Wat een machtig wonder! Hij Die Mens geworden is om te lijden, is Dezelfde Die nu opstaat om te regeren. Hij Die geboren werd om te sterven, leeft nu in alle eeuwigheid. Zie, Hij is nu het Hoofd over alles en Hem is de heerschappij over alle werken van Gods handen gegeven, want het heeft de Vader behaagd dat in Hem al de volheid wonen zou! ’
Dus, geliefden, hoewel de tijd en de woorden me ontbreken, sta me toe te zeggen dat de gehele geschiedenis van onze heilige Heere, Die het Hoofd is van de gemeente, aan de overheden en de machten in de hemel de wijsheid Gods op een manier bekendmaakt die zij anders nooit gezien zouden hebben.
De wijsheid van God wordt gezien door de gemeente in het werk van de Heilige Geest, net zoals in het werk van Christus. Het is ‘veelvuldige wijsheid.’ U kent de caleidoscoop wel, het kinderspeelgoed. Iedere keer dat u het draait, verschijnt er een andere schoonheidsvorm. Zelden ziet u dezelfde vorm twee keer. Zo is het ook met de natuur: elke tijd en elk seizoen hebben hun speciale schoonheid. Er is altijd variëteit in de natuurlijke omgeving. De hele wereld is bestrooid met een verscheidenheid aan vorm en kleur. U ziet nooit twee heuvels die volgens hetzelfde patroon gevormd zijn of twee rivieren die zich op dezelfde wijze van hun bron naar de zee kronkelen.
Zo is het werk van de Heilige Geest ook. Waar er zondaren tot Christus worden geroepen, is het doel hetzelfde, maar de middelen zijn niet gelijk. Uw bekering is in grote lijnen hetzelfde als die van mij, maar toch heeft uw bekering haar onderscheiden kenmerken. Gods wijsheid wordt evenzeer geopenbaard in het toebrengen van u op die manier als in het toebrengen van mij op weer een andere manier. Ik geloof dat er uiteindelijk sporen van de wijsheid van God gevonden worden in de tijd, de plaats en het middel waardoor en waarmee elke ziel tot geloof in Jezus gebracht wordt, en de engelen zullen zonder twijfel in elke bekering enkele bijzondere kenmerken van de wonderlijke oorspronkelijkheid kunnen waarnemen die uitgaat van de overvloedige Kunstenaar der genade, de Heilige Geest.
Diezelfde wijsheid zal opgemerkt worden in de levensloop van ieder bekeerd mens: hoe de Heere bedroeft of hoe Hij vertroost, hoe Hij ons schraagt, hoe Hij van ons weghoudt wat nog niet verdragen kan worden, hoe Hij ons zachtjes leidt, hoe Hij ons doet neerliggen. We hebben soms iets op de weg van de voorzienigheid aan te merken omdat we die niet begrijpen. Wanneer we er echter beter zicht op krijgen, zullen we zien dat ieder litteken door Zijn liefde werd gedicteerd en door Zijn eeuwige raad bevolen. Aangezien elke christen aan Christus gelijkvormig zal zijn, zullen de engelen in de voortbrengselen van de genade nieuwe openbaringen van de veelvuldige wijsheid Gods zien.
Ik zou me kunnen voorstellen dat de dood van een martelaar een schouwspel moet zijn dat die heilige wachters met uitzonderlijke belangstelling gadeslaan. Zouden ze zich hebben verzameld rond een vrouw als Blandina bijvoorbeeld, die op een roodgloeiende stoel gezet werd na op de hoorns van een wilde stier heen en weer geslingerd te zijn, maar die tot het laatste toe onder de pijniging toch haar geloof in Christus bewaarde? Als reine geesten moeten ze het lichamelijke lijden wel hebben beklaagd en de geestelijke overwinning bewonderd van die arme vrouw die zo toegewijd was in haar liefde tot haar Heere en Meester. Ja, gedienstige geesten, u die leeft om onze eeuwige Koning te dienen, u moet zich zeker verheugen over de trouw van die dienstknechten van Hem die voor Zijn waarheid sterven.
Tijdens de laatste jaren toen dit bedehuis gebouwd werd, toen de martelaren van Madagaskar voor Christus op de brandstapel stonden, terwijl zij rechtop in de vlammen begonnen te zingen, moeten de engelen, hemelse vocalisten als zij zijn, wel in vervoering gebracht zijn door muziek die zij niet konden evenaren. Toen zij het gebed ‘In Uw handen bevelen wij onze geest’ uitspraken, moeten de engelen hen wel benijd hebben vanwege het vermogen om God in dat lijden te dienen en de mogelijkheid om op hun lichamen de tekenen van de Heere Jezus te dragen.
Zeker, en toen zij uw vrijmoedigheid en uw standvastigheid, uw zelfverloochening en uw geduld gezien hebben en uw aandringende gebeden en kermen gehoord hebben toen u voor de ziel van anderen pleitte, om onder tranen anderen tot Jezus te brengen, ik twijfel er niet aan dat ze de kostbare vruchten die door zulke geringe schepselen werden voortgebracht – vruchten die Zijn naam zo veel heerlijkheid en Zijn genade zo veel eer toebrengen – hebben toegeschreven aan de veelvuldige wijsheid van God. In alle heiligen, door de geschiedenis van hun roeping en de ontwikkeling van hun heiligmaking heen, kunnen de engelen de veelvuldige wijsheid van God opmerken.
Dit onderwerp is veel te groot voor mij. Ik zal het aan u overlaten om het verder te doordenken, nadat ik u op deze manier slechts een paar aspecten ervan genoemd heb. Er is veel stof tot overdenking over hoe deze stralende en gelukkige geesten de wijsheid van God in de redding van de gemeente zien en zullen zien.
2. Winnen de engelen iets door de gemeente van God? Ik denk van wel. Het is zeker dat zij toe genomen kennis ontvangen.Voor ons betekent kennis soms verdriet. Weten is vaak treuren. Wat het oog niet ziet, daar heeft het hart geen droefheid over. Waar onwetendheid een zegen is – en soms is dat zo – daar zijn mensen die denken dat het dwaas is om wijs te zijn.
Onwetendheid is echter geen zegen in de hemel. Kennis doet de vreugde van de engelen toenemen en ik zal u zeggen waarom: omdat die ervoor zorgt dat ze meer behagen scheppen in God als ze zien hoe wijs en genadig Hij is. Als het voor de engelen mogelijk is om gelukkiger te zijn dan natuurlijke onschuld en eervolle dienst hen kunnen maken, dan moet dit grotere geluk wel bewerkstelligd worden door het meer kennen en zien van God, wanneer Zijn eigenschappen in de Gemeente worden weerkaatst en Zijn volmaaktheden weerspiegeld.
Ik denk dat de engelen door de gemeenschap der heiligen in de hemel verrijkt zullen worden. Omgang met elkaar is altijd verrijkend en de omgang tussen de engelennatuur en de menselijke zal hen beide verrijken. Zij hebben lief in de hemel; zij tonen hun liefde door zich te verblijden over mensen die zich bekeren. Ze zullen zich verheugen als ze ons daar zien. Ik geloof echt dat zij veel aandacht aan ons zullen schenken, zoals ook wij doen als we een of ander arm kind redden en het naderhand tot aanzien zien opgroeien. We denken graag aan zo iemand. We krijgen er tranen van in de ogen dat onze Vader zo weldadig was voor een wees, een arme of een uitgestotene. En zullen de engelen zich niet verblijden over hen in wie de genade van de Vader zulke wonderlijke zegeningen heeft gewrocht?
Verder winnen de engelen naar mijn inschatting door de gemeente (en kan dat inbeelding zijn?) omdat ze dichter bij de troon van God komen dan voorheen. Een andere klasse wezens, namelijk die van ons, is verhoogd. Zeker, als één schepsel nader tot God komt, worden alle ongevallen schepselen verheven.
Het was niet voorstelbaar dat God een levende gemeenschap met het schepsel zou onderhouden totdat Christus naar de aarde kwam en de menselijke natuur aannam en zo het schepsel in diezelfde mate dichter bij God bracht. Dus als gevolg daarvan lijken de engelen me geïnteresseerd te zijn in de eer die de Heere in Zijn werk heeft gelegd, het geschonken werk van Zijn Eigen maaksel.
En denkt u ook niet dat ze misschien God beter in Christus kunnen zien dan ooit tevoren? Is het niet mogelijk dat zelfs zij, die hun aangezicht in tegenwoordigheid van de Almachtige met hun vleugels bedekten omdat de glans van Zijn heerlijkheid hun te groot was, nu met onbedekt gezicht mogen staan en God in Christus aanbidden? Ik denk van wel. Ze hadden nooit veel van God gezien totdat ze God gehuld in een menselijke gedaante opmerkten. De glorie had hen verblind totdat het middel van het mens-zijn van Christus tussen hen en de volmaakte Godheid in kwam. Dat zou goed kunnen.
En zal er niet een afgeleid gevoel van dankbaarheid in het hart van de engelen opkomen als zij ons in de hemel zien, of als zij ons daarheen zien gaan, wanneer zij beseffen wat het gekost zou hebben om hen te verlossen als zij tot zonde verleid zouden zijn, en daarom ook wat een schuldenaren zij voor God zijn omdat zij de zondeval nooit ondervonden hebben? Maakt het hun staat en stand niet steeds vreugdevoller als zij in ons opmerken hoe de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt en tegen welke prijs mensen uit de ondergang van de dood en het vreselijke verderf van de verdoemden verhoogd worden?
Welnu, ik denk niet dat ze als Farizeeërs tot elkaar zullen zeggen: ‘O God! wij danken u dat wij niet zijn gelijk de mensen.’ Nee, met een nederig gemoed zeggen ze: ‘Wij prijzen U, o God, dat we U trouw mochten blijven en niet aan onze natuurlijke zwakheid overgelaten werden die voor de verleiding had kunnen zwichten, want U heeft zelfs Uw engelen van dwaasheid beticht. Maar U hebt ons vastgehouden en nu zijn we hier om Uw Naam te loven.’ Dat zou goed kunnen; dat is goed mogelijk.
IV. Wat betekent dit allemaal voor ons? Zouden we hierom het Evangelie niet moeten prijzen? Als de engelen het zo waarderen, wat moeten wij er dan van denken? Als zij die het slechts gezien hebben het zo hoogachten, hoeveel te meer moeten wij die het ook gesmaakt hebben het dan op prijs stellen? Als zij verwonderd staan over de aderen die de fontein gevuld hebben, wat moeten wij dan zeggen die in die fontein gewassen zijn? Als zij zich over Christus verwonderen. Die niet de engelennatuur op zich genomen heeft, hoezeer moeten wij Hem dan aanbidden Die het huis van Abraham en het zaad van Adam aangenomen heeft? Laten we het Evangelie hoger schatten dan elke prijs, verdienste of eer.
En wat dienen wij het Evangelie dan te bestuderen, als het ook door het engelenverstand onderzocht wordt! Is de gemeente hun schoolboek waaruit ze de lessen van goddelijke wijsheid leren, want geen wetenschap is gelijk aan de wijsheid van God die in Christus in Zijn gemeente wordt geopenbaard?
Bekeerden, wees toch niet onkundig van het Woord van God! Wees u toch bewust van het werk van God in uw eigen ziel! De engelen zijn begerig in deze dingen in te zien. Ziet u erin? U zult gezegend worden als u aan het onderzoeken van het Woord van God vasthoudt! U zult zijn als bomen, geplant aan waterbeken, die hun vrucht geven op hun tijd. O, gebruik toch al uw vermogens om toenemende kennis te verkrijgen van datgene wat de engelen graag bestuderen.
En nu, heb goede moed, kleinmoedigen, en vrees de spot van de man die het Evangelie dwaasheid noemt niet langer. Houd hem maar voor een slachtoffer van de dwaasheid die deze veelvuldige wijsheid versmaadt. Zal ik het oordeel van een ellendige, nietige sterveling stellen tegenover het oordeel van een engel? Ik neem aan dat zelfs Newton, Kepler en Locke en die machtige, voortreffelijke geesten slechts baby’s zijn vergeleken met de engelen. Die grote mensen hadden er behagen in om de Schriften te onderzoeken. Maar als de moderne schijnheiligen, die een voorkeur voor een snufje filosofie hebben, ons heilig Evangelie komen bespotten, dan kunnen we het ons best permitteren om naar hen te grijnzen. Wat betekent hun hoongelach voor ons?
Meestal houdt iemands schaamteloosheid gelijke tred met zijn onwetendheid als hij zich met het Evangelie bezighoudt. Ik meen dat het Hume was die toegaf dat hij het Nieuwe Testament nog nooit gelezen had en zei dat hij dat ook nooit zou lezen. Toch was hij een van degenen die het meest welbespraakt was terwijl hij stond te vitten op datgene waar hij niets van af wist. Ach, sceptici, schijngeleerden en spotters, we laten u maar schimpen. Echter, u kunt het zich moeilijk veroorloven om te schimpen op iets wat de engelen met ontzag en verwondering vervult. En dat zou ook uw houding moeten zijn als u iets engelachtigs in uw natuur of iets van ware wijsheid in uw capaciteiten zou hebben.
Ten slotte, als dit zo is, wat dienen wij die een zaligmakende belangstelling voor het Evangelie hebben, dan Christus lief te hebben en wat moeten zij dan beven die dat missen! Onbekeerde mannen, onbekeerde vrouwen, als er veelvuldige wijsheid voor nodig is om mensen zalig te maken, dan moet de ondergang van de mens wel erg groot zijn en het gevaar zeer dreigend. Als het de engelen verwondert om te zien hoe God redt, dan moet het wel een verschrikkelijke ondergang zijn waarvan Hij redt.
Die ondergang zal uw deel worden; haar donkere schaduw heeft zich al op u geworpen. Wat is uw dwaasheid groot als u zo’n wijze zaligheid afwijst, zo’n bekoorlijke Zaligmaker als Jezus verwerpt! Denk aan Zijn liefdevolle goedertierenheid en aan de eenvoudige manier waarop Hij zalig maakt – geloof het en leef! De benodigdheden voor uw zaligheid liggen alle reeds te wachten. Er hoeft niets gedaan te worden; alles is volbracht. Er hoeft niets bij te worden gezocht; alles is gereed. De zaligheid is volbracht. Wat een dwaas is hij die haar niet wil hebben!
O, strek uw verdorde hand uit en neem haar aan! Moge God u kracht geven. Zegt u: ‘Hoe dan?’ Mijn antwoord luidt: Geloof, geloof, geloof. Vertrouw u toe aan Christus. Stel uw vertrouwen op Christus en Hij zal u zalig. God schenke u genade om dat meteen te doen en Hij zal alle lof ervoor ontvangen.
Amen.