Tot eer van God moet ik getuigen, dat hij een uitnemend Verzorger is. Vanaf het moment dat ik het ouderlijk huis heb verlaten, heb ik geleefd als uit de hand des Heeren en ten allen tijde is Hij mijn Herder geweest en nooit heeft het mij aan iets ontbroken. Mijn eerste traktement als predikant kan ik met volle vrijmoedigheid zeer laag noemen; toch was ik even rijk als ik nu ben, want ik had genoeg; en ik had niet meer zorgen, of liever, ik had niet half zoveel zorgen als ik nu heb. Als ik toen, evenals nu, mijn gebed tot God opzond voor alle dingen, tijdelijke zowel als geestelijke, dan vond ik Hem bereid om in elke benauwdheid mijn gebed te verhoren, en de benauwdheden zijn mij niet gespaard gebleven.
Ik ben menigmaal in geldnood geweest in verband met de arbeid aan onze theologische school, die voor haar fondsen er volstrekt afhankelijk van is, dat God het hart Zijns volks neigt tot vrijgevigheid. Dikwijls is mijn geloof beproefd, maar immer is God getrouw geweest, daar Hij voor alle nood uitkomst heeft geschonken. Indien iemand mij zou zeggen, dat het gebed tot God alleen maar een soort opwinding is, en dat het ongerijmd is te zeggen, dat God het gebed verhoort, dan zou ik om zo’n bewering lachen, want mijn ervaring strekt zich niet uit tot slechts een of twee buitengewone gevallen, maar honderden keren heb ik de tussenkomst des Heeren ten behoeve van Zijn dienst even duidelijk gezien, als wanneer Hij de wolken had gescheurd en Zijn ontblote arm en milde hand had getoond om in de nood van Zijn dienstknecht te voorzien.