Bijbels Dagboek, C.H. Spurgeon
“Voor Iedere Avond”
En hij stak zijn hand uit, en nam haar en bracht haar tot zich in de ark. Genesis 8:9
Vermoeid van haar zwerftochten keert eindelijk de duif terug tot de ark, als de enige plaats harer rust. Hoe moeilijk vliegt zij; zij zal vallen; nimmer zal zij de ark bereiken! Nog doet zij een poging om voort te gaan. Noach heeft de gehele dag naar zijn duif uitgezien en staat gereed haar te ontvangen. Juist heeft zij nog kracht genoeg de ark te bereiken; ternauwernood kan zij er op vliegen, en valt bijna, als Noach zijn hand uitsteekt en haar tot zich inbrengt. Let op de woorden: “bracht haar tot zich in.” Zij vloog er zelf niet rechtstreeks in, daartoe was zij te vreesachtig of te vermoeid. Zij vloog zo ver zij kon, toen stak hij zijn hand uit en bracht haar tot zich in. Deze daad van barmhartigheid werd aan de zwervende duif bewezen, en zij werd niet berispt over haar zwerven. Juist zoals zij was, werd zij opgenomen in de ark. Alzo zult ook gij, zoekende zondaar! ontvangen worden met al uw zonden. “Keer weder”, dit zijn de twee genaderijke woorden van God: keer slechts weder! Hoe, niets anders? Neen, alleen dit: keer weder. Ditmaal had de duif geen olijftak medegebracht, geheel niets dan haarzelf en haar omzwervingen; zij hoort niets dan: keer weder, en zij keert weder, en Noach neemt haar in. Gij zwervende, gij bezwijkende duif die gij zijt, vlieg terug, terug tot de Redder, al meende gij ook door uw zonden zo zwart te zijn als de raven. Ieder ogenblik wachtens vermeerdert slechts uw ellende. Uw pogingen om u zelf op te sieren en geschikt te maken om tot Jezus te gaan, zijn alle ijdelheid. Kom tot Hem, juist zo als gij zijt. “Keer weder, gij afvallig Israël.” Hij zegt niet: keer weer gij berouwhebbend Israël (zulk een uitnodiging is ontwijfelbaar); maar: gij, afvallig, als een afvallige met al uw afdwalingen. Keer weder, keer weder, keer weder! Jezus wacht op u; Hij zal Zijn hand uitsteken en u inbrengen, inbrengen tot Hem, het ware vaderland van uw hart.