Tussen de allerlaagste tranen van het geloof en een staat van ongeloof gaapt een wijde kloof. Een onmetelijke afgrond bevindt zich tussen de man, die ook maar het geringste geloof in Christus bezit, en de man die dit in het geheel niet deelachtig is. De ene is een levende, hoewel zwak, de andere dood in de zonden en misdaden. De zwakste gelovige is op weg naar de hemel, de ander die geen geloof bezit, spoedt zich voorwaarts langs een hellend vlak, en zijn deel zal ten laatste zijn met de ongelovige een verschrikkelijk deel inderdaad. Alhoewel wij dus van de gelovigen spreken als allen tot één gezelschap behorende, er bestaat er toch een grote afstand tussen zwak geloof en een sterk geloof. Gode zij dank, het is een afstand op de enige veilige weg: de heirweg van de grote Koning. Geen kloof scheidt klein geloof van groot geloof. Integendeel, klein geloof heeft slechts de koninklijke weg verder te vervolgen en het zal zijn sterkere broeder inhalen en zal sterk worden in de Heere en de sterkte Zijner macht.