Hij zal uw voet niet laten wankelen. Psalm 121:3.
Als de HEERE het niet zal toelaten, kunnen noch mensen, noch duivelen het doen. Hoezeer zouden zij zich verblijden, indien zij ons schandelijk ten val konden brengen, ons uit onze stelling verdrijven, onze nagedachtenis uitroeien! Zij zouden dit naar hartelust kunnen doen, als er niet één belemmering was, en ook maar één: de HEERE zal het niet verdragen, en als Hij het niet verdraagt, zullen wij het niet behoeven te dragen. De levensweg is als een reis over de Alpen. Op de bergpaden staat men aanhoudend bloot aan het gevaar, dat de voet uitglijdt. Waar de weg hoog is, wordt het hoofd licht duizelig, en dan glijden de voeten spoedig uit; er zijn plekken, die zo glad zijn als een spiegel, en andere, die ruw zijn, met losliggende stenen; en in beide gevallen is het moeilijk te voorkomen, dat men valt. Hij, die gedurende zijn gehele leven zichzelf overeind kan houden en wandelen zonder te struikelen, heeft de beste reden tot dankbaarheid. Door de valkuilen en strikken, zwakke knieën, vermoeide voeten, en listige vijanden, zou geen kind van God een uur staande blijven, ware het niet door de getrouwe liefde, die niet zal toelaten, dat zijn voet wankelt.
“In duizend strikken houd ik stand,
gesteund, bewaard door uwe hand;
d’onzichtb’re hand houdt mij steeds vast,
en leidt mij naar uw heil’ge berg”.