Gods volk kan nooit worden gestraft voor zijn zonden. God heeft hen al gestraft in de persoon van Christus. Christus, hun plaatsvervanger, heeft de volle straf voor al hun ongerechtigheden gedragen, en noch de rechtvaardigheid, noch de liefde van God kunnen ooit datgene opnieuw eisen wat Christus betaald heeft. Een kind van God kan nooit gestraft worden in de juridische zin van het woord; hij kan nooit beladen met schuld voor God de Rechter gebracht worden, want die schuld is lang geleden reeds op de schouders van Christus geladen en de straf was geëist op grond van Zijn borgtocht. Maar juist omdat de zonde niet meer gestraft kan worden en omdat de christen niet meer veroordeeld kan worden, juist daarom kan hij gekastijd worden.
Omdat hij nooit voor Gods rechterstoel zal staan als een misdadiger en voor zijn zonde gestraft zal worden, staat hij nu dus in een nieuwe relatie tot God – namelijk die van een kind tegenover zijn vader: en als een zoon mag hij gekastijd worden wegens zijn zonde. Het hart van al Gods kinderen zit vol domheden, en de zweep van de Vader moet die domheid uit hen verwijderen. Het is essentieel om het verschil tussen straf en kastijding te bekijken. Straf en kastijding kunnen overeenkomen in de aard van het lijden: het ene lijden kan net zo groot zijn als het andere. De zondaar die gestraft wordt voor zijn zonde, kan in dit leven niet meer te lijden hebben dan een christen die door zijn vader slechts gekastijd wordt. De aard van de straf verschilt niet, maar het verschil zit in de geest van degene die straft en de relatie die hij heeft met de gestrafte. God straft de zondaar wegens Zichzelf, omdat Hij boos op hem is, omdat aan Zijn gerechtigheid genoeg gedaan moet worden, omdat Zijn wet geëerd moet worden en Zijn geboden in waarde moeten blijven. Maar Hij straft de gelovige niet om hemzelf, maar om zijn christen zijn, om hem goed te doen. Hij kastijdt hem om zijn eigen bestwil, Hij gebruikt de zweep ten voordele van Zijn kind.
Hij heeft goede bedoelingen met degene die gekastijd wordt. Terwijl straffen alleen gebeurt tot meerdere glorie van God, wordt bij kastijden de persoon zelf betrokken voor zijn bestwil, het gaat om zijn geestelijk voordeel. Behalve dat is er ook het verschil dat straf de mens wordt opgelegd in toorn; God wreekt zich op hem. Maar als Hij Zijn kind verzoekt, kastijdt Hij hem uit liefde. Al Zijn slagen worden door een liefdevolle hand toegediend. Voordat de zweep op de rug van de gelovige terecht komt, wordt hij eerst gedoopt in diepe genegenheid. God slaat ons niet omdat Hij dat zo graag wil en Hij doet ons niet voor niets pijn, maar dat komt voort uit liefde en genegenheid, want Hij weet dat wanneer Hij ons niet kastijdt wij tienduizend maal zoveel ellende over onszelf brengen dan we zouden ondergaan bij Zijn lichte berispingen en de zachte klappen van Zijn hand.
Onthoudt dit goed, wat uw probleem of uw aanvechting ook is, er kan nooit iets bestraffends in zitten; u moet nooit zeggen: Nu straft God mij voor mijn zonden. Als u zo praat, raakt u uw standvastigheid kwijt. God zou dat immers niet doen, Hij heeft het eens voor altijd gedaan. De straf, die ons de vrede aanbrengt, was op HEM, en door Zijn striemen is ons genezing geworden. Hij kastijdt u, maar hij straft u niet; Hij corrigeert u met mate, maar Hij treft u niet in Zijn toorn. Er is geen leedvermaak in Zijn hart. Hoewel Hij Zijn wenkbrauwen mag optrekken, is er geen boosheid in Hem; hoewel Hij Zijn ogen voor u gesloten mag houden, haat Hij u niet. Hij houdt nog steeds van u. Hij is niet vertoornd op Zijn uitverkorenen, want Hij heeft geen zonde in Jacob gezien en geen ongerechtigheid in Israël, met betrekking tot de persoon van Christus. Hij kastijdt u alleen maar omdat Hij van u houdt en omdat u zonen van Hem bent.
Waarom zou u in opstand komen tegen de beschikkingen van uw hemelse Vader? Zou Hij u harder kunnen behandelen dan u verdiende? Denk er eens aan hoe opstandig u eens was, maar Hij heeft u vergeven. Zeker, als Hij nu op dit moment Zijn stok tegen u zou opheffen, hoeft u het niet uit te schreeuwen. Hebt u niet gelezen dat het vroeger bij de Romeinse keizers de gewoonte was om, wanneer ze een slaaf de vrijheid gaven, hem op zijn hoofd te blazen en dan te zeggen: Ga in vrijheid? Dit blazen op uw hoofd is een teken van uw vrijheid, en durft u nu nog tegen te sputteren omdat Hij u wat hard raakt? En bovendien, zijn Zijn slagen niet minder dan uw misdaden en lichter dan uw schuld? Wordt u wel zo hard geslagen als uw zonden verdienen? Let eens op de corruptie in uw hart, verwondert u zich nu nog dat er zoveel zweepslagen nodig zijn om die uit te bannen? Weeg u zelf en ontdek met hoeveel afval uw goud vermengd is; denkt u nu nog dat het vuur te heet is om alle afval die u hebt, te verbranden?
Wel, mij dunkt dat uw fornuis niet heet genoeg is. Er is te veel afval en te weinig vuur. De zweep is er niet hard genoeg over gegaan, want uw trotse geest komt erachter dat uw hart niet volledig is geheiligd. En hoewel het er van buiten uitziet alsof het goed is tussen u en God, klinken uw woorden er niet naar, en uw handelingen weerspiegelen niet de heiligheid van uw natuur. De oude Adam in u is aan het mopperen. Pas op wanneer u moppert, want met mopperaars zal het slecht aflopen. God kastijdt Zijn kinderen altijd twee maal, wanneer zij de eerste klap niet geduldig dragen. Ik hoor vaders vaak zeggen: Jongen, als jij daarom al huilt, zul je nu iets hebben om bovendien nog om te huilen. Dus wanneer we een beetje mopperen, zal God ons iets geven om te huilen. Als we om niets zuchten en steunen, zal Hij ons iets geven om over te zuchten. Ga dus geduldig zitten.
Veracht de kastijding van de Heere niet; wees niet boos op Hem, want Hij is niet boos op u; zeg niet dat Hij wel erg hard met u omgaat. Nee, laat de nederigheid opstaan en zeggen: Het is goed, Heere! U bent rechtvaardig in Uw kastijding, want ik heb gezondigd. U bent eerlijk in Uw slagen, want die heb ik nodig om dicht bij U te blijven. Als u mij niet corrigeert en kastijdt, zou ik blijven ronddwalen en verdwijnen in de afgrond van de dood en wegzinken in de put van het eeuwige verderf. Dit is een van de manieren, waarop we de kastijding van de Heere kunnen verachten: we kunnen er onder gaan mopperen.
Er gebeuren soms dingen in ons leven, die wij onmiddellijk beschouwen als goddelijke voorzienigheid. Als onze grootvader zou overlijden en ons een grote som geld zou nalaten, wat zou dat een zegen zijn. Of wanneer we door een goede wending in de zaken ons plotseling een fortuin kunnen vergaren, wat een gezegende voorzienigheid! Als er een ongeluk gebeurt en wij blijven ongedeerd, dan is ook dat altijd goddelijke voorzienigheid. Maar stel u voor dat u veel geld zou verliezen of dat uw zaak failliet zou gaan, zou dat dan geen goddelijke voorzienigheid zijn? Veronderstel dat u bij een ongeluk uw been zou breken, zou dat dan geen goddelijke voorzienigheid zijn? Daar zit de moeilijkheid. Als er iets goed gebeurt, is het altijd goddelijke voorzienigheid.
Maar waarom is het dat niet, wanneer het niet zo gebeurt als wij het ons wensen? Het is zeker zo; want als het ene van God komt, dan ook het andere. Er staat geschreven: Ik schep het licht en de duisternis, Ik zorg voor vrede en Ik schep het boze. Ik, de Heere, doe al deze dingen. Ik vraag me af of het niet een verachten is van de kastijding van de Heere, wanneer we voorspoed stellen boven tegenspoed; want ik ben van mening dat tegenspoed evenveel dankbaarheid ten gevolge zou moeten hebben als voorspoed; zo niet dan doen we geweld aan de opdracht: Dank Hem in alles. Maar wij zeggen: Wat is het nut van zo’n beproeving voor mij? Ik kan niet zien dat het op enigerlei manier nuttig is voor mijn ziel. Ik was juist bezig te groeien in de genade, en dan komt er iets dat al mijn ijver indamt en mijn vuur dooft. Ik was juist op de top van de zekerheid, en nu heeft God me in het dal van de vernedering gebracht.
Zou dat goed voor me kunnen zijn? Enkele weken geleden was ik rijk en ik verdeelde het voor de zaak van God. Nu heb ik niets meer. Waar is dat voor nodig? Alles is tegen me. U veracht echter de kastijding van de Heere, wanneer u zegt dat het nergens voor nodig is. Geen enkel kind hecht veel waarde aan de roede. Volgens hem is al het andere in huis van meer nut. En als u een kind zou vragen welk deel van het huishoudelijk meubilair gemist zou kunnen worden, dan zou hij stoelen, tafels en al het andere willen houden, maar de roede niet; daar heeft hij geen goed woord voor over. Die veracht hij. En zo doen wij dat ook! Wij denken dat die ons geen voordeel kan geven, we willen hem kwijt en gooien hem weg. Mijn zoon, veracht de kastijding van de Heere niet. Ik zal u laten zien hoe verkeerd u het hebt, als u zo denkt. Wat zegt u? Durft u in uw onwetendheid te zeggen dat God niet verstandig is?
Ik dacht dat er geschreven stond dat Hij te wijs was om zich te vergissen; ik dacht dat u geloofde dat Hij te goed was om onvriendelijk te kunnen zijn. En durft u in uw kleine wijsheid uzelf de stoel van de eer toe te eigenen? Durft u met uw eindige kennis op te staan tegen uw Maker om Hem te zeggen dat Hij niet verstandig is in wat Hij doet? Zou u durven zeggen dat een van Zijn bedoelingen niet zal uitkomen, dat Hij een onverstandige daad doet? Dan bent u schaamteloos aanmatigend; u bent schaamteloos onwetend als u zo spreekt! Zeg dat niet, maar kniel smekend voor Hem en Zijn superieure wijsheid, en zeg: O God, ik geloof dat U zorgt voor licht in de duisternis, dat U de zon tevoorschijn roept vanachter de stormwolken, dat U in de diepste mijnen diamanten maakt, en parels in de zeebeddingen. Ik geloof dat uw bedoelingen een grond hebben, hoe ondoorgrondelijk ze ook lijken. U vindt een weg, al is het in de wervelwind of in de storm, en die weg is goed en rechtvaardig. Ik wil niet dat U ook maar iets wijzigt in Uw beschikkingen; het zal precies zo zijn, als U dat wilt. Ik kniel neer voor U en ik geef mijn onwetendheid opdracht om z’n mond te houden en stil te zijn, terwijl Uw wijsheid rechtvaardige woorden spreekt. Mijn zoon, veracht u niet de kastijding van de Heere door te denken dat het voor u geen enkel nut heeft.
Er zijn veel mensen die door God terechtgewezen worden, voor wie die terechtwijzing dan tevergeefs is. Ik heb christenen gekend, die zonde hadden gedaan. God liet hen toen door middel van de roede het verkeerde van die zonde zien; zij zijn gestraft en hebben hun zonde gezien, maar hebben die later nooit gecorrigeerd. Ook dat is verachten van de kastijding van de Heere. Als een vader zijn zoon straft voor iets dat hij heeft gedaan, en de jongen doet het direct weer, betekent dat dat hij de kastijding van zijn vader veracht. Zo heb ik ook christenen gezien die in hun leven een fout gemaakt hadden, en God had hen daarom gestraft, maar ze maakten dezelfde fout opnieuw. U herinnert zich Eli wel. God strafte hem door Samuël naar hem toe te sturen met verschrikkelijk nieuws – namelijk dat zijn kinderen zouden worden verdelgd, omdat hij ze niet had terechtgewezen.
Maar Eli bleef zo doorgaan; hij verachtte de kastijding van de Heere, hoewel zijn oren ervan getuit moeten hebben. En even later deed God iets anders met hem. Zijn zonen werden weggenomen, en toen was het te laat om zich nog te verbeteren, want de kinderen waren weg. Hoevelen onder u worden door God gestraft, en horen er niet naar! Er zijn veel dove mensen, die het geluid van Gods zweep niet horen; veel christenen zijn blind en kunnen Gods bedoelingen niet zien, en wanneer God iets van hun dwaasheid van hen wegneemt, blijven zij toch nog dwaas. Niet elke bezoeking komt de christen ten goede, maar alleen een geheiligde bezoeking. Niet elke beproeving loutert hem, maar alleen een beproeving die God zelf met Zijn genade heeft geheiligd. Let erop als God u beproeft, dat u de reden ervan zoekt en vindt. Geeft God u maar weinig vertroosting? Daar moet dan een reden voor zijn.
Bent u de vreugde die u eens gevoeld heeft, kwijt? Er is een reden voor. Veel mensen zouden niet half zoveel geleden hebben als ze maar gelet hadden op de oorzaak ervan. Ik heb soms wel een of twee kilometer gelopen, bijna hinkend omdat er een steen in mijn schoen zat, maar ik stopte niet om die eruit te halen. Veel christenen hinken jarenlang vanwege de stenen in hun schoenen, maar als ze maar zouden stilstaan om die eruit te halen, zouden ze bevrijd zijn. Welke zonde is er de oorzaak van dat u pijn lijdt? Doe die weg en neem de zonde weg, want als u dat niet doet, heeft u niet gelet op deze waarschuwing die tegen u als tegen kinderen zegt: Mijn zoon, veracht de kastijding van de Heere niet.