In de rechtbank heb ik dikwijls gehoord dat een man als getuige naar voren werd geroepen. Zodra hij wordt geroepen, hoewel hij zich mogelijk aan het einde van het hof begeeft, begint hij zich op te dringen richting de getuigenbank. Niemand denkt: “Wat doet deze man hier?” en er is niemand die zou zeggen: “Wie bent u?” want hij zou een eenvoudig antwoord kunnen geven door te zeggen: “Mijn naam werd genoemd.” “Maar u bent niet rijk, u hebt geen gouden ring om uw vinger!” “Nee, dat is zo, maar ik werd geroepen.” “Maar u bent geen man van aanzien en u hebt geen hoge rang.” “Het doet er niet toe, ik werd geroepen, maak plaats.” Dus wijk, gij twijfel en vrees, maakt dat u wegkomt, gij duivels van het helse meer, Christus roept de zondaar. Oh zondaar kom dan. Hoewel u niets hebt om uzelf aan te bevelen, kom toch maar, omdat er staat geschreven: “die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen (Johannes 6:37)”; kom en de Heere zegene u, om Christus wil.