Mijn ziel is als een gespeend kind in mij. Psalm 131:2
Mijn ziel is als een gespeend kind in mij.’ Hoe komen we zover? De Psalm zegt het ons: ‘Israël hope op de Heere, van nu aan tot in der eeuwigheid.’ Het geloof dat opbloeit tot de hoop is de weg van de heiligmaking, de weg naar een kalme en rustige geest. We kunnen niet tegen onszelf zeggen: Ik zal me niet langer ergeren — en dan verwachten dat we ons ook nooit meer zullen ergeren. Nee broeder, we moeten de ene neiging met de andere verdrijven: de ene geneigdheid met de andere bedwingen. We zijn maar al te snel geneigd op de mens te vertrouwen: het vertrouwen op God zal het vertrouwen op het vlees eruit werken. We verwachten grote dingen van de wereld, en dat is dwaas; we moeten grote dingen van God verwachten en dan zullen we ophouden op het vlees te betrouwen. Ik ben bang dat er veel christenen zijn die denken dat geloven niets met het leven-van-elke-dag te maken heeft. Ze verwachten niet dat het hen afhelpt van hun zorgen om brood en kaas voor zichzelf, om kousen en schoenen voor de kinderen, en van al die kleine verdrietelijkheden en beslommeringen waar een moeder en een vader mee zitten. Maar o geliefden, zo is het niet. De heidenen hadden hun huisgoden, en God zij geprezen dat Hij de God is van ons huishouden, de God van alle gezinnen in Israël. God hoort de jonge raven wanneer ze roepen — en zal Hij Zijn volk dan niet horen? De raven roepen alleen maar om voedsel: een dood konijn of een duif is alles wat ze nodig hebben, en toch zorgt de Heere ervoor dat ze krijgen wat ze behoeven, en ik zie dat er geen musje op de aarde valt zonder uw Vader, en ook dat de haren van uw hoofd alle zijn geteld.