Het is Gods eer een zaak te verbergen; maar de eer van de koningen een zaak te doorgronden. Spr. 25:2
Wij zullen eerst de gewone verklaring geven. Het is Gods eer om veel zaken te verbergen; en de eer van de koningen om ze te ontdekken.
Doch dit moet in beperkte zin worden genomen. Het is niet volstrekt tot Gods eer om te verbergen, waartoe anders een openbaring? Er zijn veel dingen, welke te verbergen Hem niet tot eer zou zijn. De meeste geheimenissen zijn minder door een daad van God verborgen, dan wel door haar eigen natuur en door ons gebrek aan vermogen om ze te begrijpen. De aard Gods, het zoonschap van de Zoon van God, de samengestelde Persoon van Jezus, de voortgang van de Heilige Geest, de eeuwige raadsbesluiten, en dergelijke meer, moeten niet zozeer begrepen als wel geloofd worden.
Maar het is waar, dat wat verborgen is, tot Gods eer is om het te verbergen.
Zijn eeuwig voornemen omtrent personen, die vooralsnog in de zonde blijven. De toekomst, in het bijzonder de dag van zijn wederkomst. De verbindende schakel in de leer tussen de uitverkiezing en de vrije wil, en duizenderlei andere zaken. Deze zijn verborgen en er is wijsheid in die verberging, daarom behoeven wij niet te wensen ze te weten.
Doch mij schijnt het toe, dat dit de betekenis niet is. De tegenstelling is niet volkomen. Het is veeleer de taak van de wijzen dan die van de koningen om de verborgenheden van de natuur te ontdekken. Het volgende vers zou daarenboven ook de zin van die tegenstelling niet toelaten.
Wij zullen dus een ander spoor volgen en ten eerste vragen welke zaken behoren koningen te doorgronden? Dat is de kern van de zaak.
Als de gerechtigheid verijdeld wordt, geblinddoekt door steekpenningen, misleid door vooroordeel, of op een dwaalspoor gebracht door leugen, dan is dit tot schade en nadeel van de koning en tot zijn oneer; daarom is hij verplicht de zaak grondig te onderzoeken. De eer van een overheidspersoon ligt in de ont– dekking van misdaden, maar de eer van God ligt in het genadig en rechtvaardig verbergen van de schuld.
Voor God is geen onderzoek nodig, want Hij ziet alles. Zijn eer is het, om datgene te verbergen, wat voor zijn oog duidelijk genoeg is, het rechtvaardig en voor goed te bedekken.
I. Dat het Gods eer is om de zonde te bedekken.
1. Door het bloed van de verzoening is de Heere machtig om de zonde, de verzwaring van de schuld, de beweegredenen en de bedrieglijkheden van het leven voor altijd weg te doen.
2. De zonde, die gekend en beleden is, kan Hij zo bedekken, dat zij nooit meer tegen ons aangevoerd kan worden.
3. Door het werk en de verdienste van Jezus kan Hij dit rechtvaardig doen.
4. Hij kan dit doen zonder vergoeding van de overtreder zelf, omdat Hij ziet op hetgeen de Borg en Plaatsbekleder gedaan heeft.
5. Hij kan dit doen, zonder dat het een schadelijke uitwerking heeft op anderen. Niemand zal denken, dat God de zonde door de vingers ziet, daar Hij de straf van de zonde op Jezus gelegd heeft.
6. Hij kan dit doen zonder dat het de mens zelf schaadt. Hij zal, omdat hij aan de straf ontkomt, de zonde er niet minder om haten; integendeel vanwege de liefde van het verzoenend Lam zal hij haar veel meer haten.
7. Hij kan dit op krachtige, afdoende wijze doen, en voor altijd. Heeft de Heere eenmaal de zonde weggedaan, dan zal zij nooit meer worden gezien. Dit is een heerlijk Evangelie voor de schuldigen.
II. Dit behoort een grote bemoediging te zijn voor zoekenden.
1. Niet om zelf hun zonde te bedekken, want het is Gods werk om hun ongerechtigheid te verbergen, en zij kunnen het Hem gerust overlaten.
2. Om God te verheerlijken door te geloven in zijn macht om de zonde te verbergen, ja ook hun eigen scharlakenrode zonden.
3. Om te geloven, dat Hij dit thans voor hen doen wil.
4. Om terstond te geloven, zodat hun zonde eens voor goed bedekt is.
III. Dit behoort een krachtige prikkel te zijn voor de heiligen:
1. Om God te verheerlijken omdat Hij hun zonde bedekt. Laat hen juichend spreken over de vergeving en vertellen, hoe de Heere de zonde achter zijn rug werpt, haar in de diepte van de zee werpt, haar uitdelgt, zodat zij, wanneer men haar zoekt, niet meer gevonden zal worden. Jezus heeft “de zonde verzegeld.”
2. Om te streven naar het bedekken van andere zonden door hen tot Jezus te brengen, opdat hun zielen gered worden van de dood.
3. Om de Heere na te volgen in het vergeten van de zonden van hen, die zich bekeren. Wij behoren ieder onrecht, dat ons aangedaan werd, voor altijd weg te doen en hen, die zich bekeren, te behandelen, alsof zij zich nooit hadden bezondigd of onteerd. Als wij een “verloren zoon” zien, laat ons “het beste kleed voortbrengen en het hem aandoen,” zodat zijn gehele naaktheid bedekt en zijn lompen vergeten zijn. Kom, en leg uw zonden bloot voor de Heere, opdat Hij ze terstond kan verbergen.