Hierna zei Jezus, omdat Hij wist dat nu alles volbracht was, opdat het Schriftwoord vervuld zou worden: Ik heb dorst! Johannes 19:28
Volgens de moderne gedachte is de mens een zeer fijn en nobel schepsel dat ernaar streeft zich te verbeteren. Hij is dan ook zeer te prijzen en te bewonderen, want zijn zonden zouden een zoektocht naar God zijn, en zijn bijgeloof een worsteling naar licht. De mens is een groot en aanbiddelijk wezen. Daarom moet de waarheid worden aangepast aan zijn behoeften, het Evangelie moet worden aangepast aan de verschillende generaties, en alle regels van het universum moeten in dienst worden gesteld van zijn belangen. Gerechtigheid moet plaatsmaken om te voorkomen dat zij te streng is voor zo’n rechtschapen wezen als de mens. Wat straf betreft, deze mag niet in zijn beschaafde oren worden ingefluisterd. In feite is het de bedoeling de mens boven God te verheffen en hem de hoogste plaats toe te kennen. Echter, dit is niet de waarheidsgetrouwe voorstelling van de mens zoals die in de Schriften wordt beschreven.
Volgens de Schriften is de mens een gevallen schepsel met een vleselijk gemoed dat niet met God verzoend kan worden. Hij is een meer dan brutaal schepsel dat kwaad voor goed vergeldt en zijn God met verachtelijke ondankbaarheid behandelt. Helaas is de mens de slaaf en de dupe van satan, en een harteloze verrader van zijn God. De profetieën hebben voorspeld dat de mens zijn vleesgeworden God edik met gal zou laten drinken, en dat is precies wat er is gebeurd. Jezus kwam om te redden, maar de mens weigerde Hem te ontvangen. Eerst was er geen plaats voor Hem in de herberg, en ten slotte was er zelfs geen beker koud water voor Hem om te drinken. Toen Hij dorstte, gaven zij Hem edik te drinken.
Dit is de manier waarop de mens zijn Verlosser behandelt. De wereld, die aan zichzelf is overgelaten, verwerpt, kruisigt en bespot de Christus van God. De mens is op zijn best wanneer hij medelijden heeft, zoals zichtbaar is in het gebaar van de Romeinse soldaat die uit medelijden de natte spons naar de lippen van de Zaligmaker ophief. Ik denk dat die soldaat het goed bedoelde, althans voor zover een ruwe strijder met zijn beperkte licht en kennis kon begrijpen. Hij liep en vulde een spons met edik, wat voor hem de beste manier was om een paar druppels vocht aan de lippen te brengen van Iemand die zo veel leed. Hoewel hij een zekere mate van medelijden voelde, was het een medelijden zoals men zou tonen aan een hond; hij voelde geen eerbied, maar spotte terwijl hij Hem verlichting gaf. Zo lezen we in de Schriften: ‘En ook de soldaten kwamen Hem bespotten en brachten Hem zure wijn’ (Luk. 23:36).
Toen onze Heer riep: ‘Eloi, Eloi,’ en daarna zei: ‘Ik heb dorst,’ reageerden de personen rondom het kruis met spot door te zeggen: ‘Houd op, laten we zien of Elia komt om Hem te verlossen’ (Mat. 27:49) terwijl zij Hem bespotten. Volgens Markus sprak degene die de edik gaf ongeveer dezelfde woorden, terwijl hij medelijden had met de Lijder, maar hem tegelijkertijd zo gering achtte dat hij zich aansloot bij de verachtende stemmen. Zie hoe de mens op zijn best bewondering voor de Persoon van de Verlosser vermengt met minachting voor Zijn aanspraken. Men schrijft boeken om Jezus tot voorbeeld te stellen, maar verwerpt tegelijkertijd Zijn Godheid. Men geeft toe dat Hij een wonderbaarlijk Mens was, maar ontkent Zijn heiligste roeping. Men prijst Zijn zedelijke leer aan, maar trapt daarna Zijn bloed met voeten. Uiteindelijk geeft men Hem te drinken, maar doet dat met edik. O lezer, pas op dat je, terwijl je Jezus prijst, Zijn verzoenend offer niet ontkent.
Hoedt je ervoor Hem eer te bewijzen en tegelijkertijd Zijn Naam te onteren. Ik kan niet veel zeggen over de wreedheid van de mens tegenover onze Heere zonder dat het mijzelf en jou raakt. Hebben wij Hem ook niet vaak edik te drinken gegeven? Deden wij dat niet jaren geleden, voordat wij Hem kenden? Wij hadden medelijden als wij van Zijn lijden hoorden, maar wij keerden ons niet van onze zonden af. Wij hebben over Hem geweend en Hem vervolgens bedroefd met onze zonden. Wij dachten dat wij Hem liefhadden toen wij het verhaal van Zijn dood hoorden, maar wij veranderden ons leven niet omwille van Hem, noch stelden wij ons vertrouwen in Hem, en daarom gaven wij Hem edik te drinken.
De droefheid eindigt hier echter niet. Zijn de beste werken die wij ooit hebben gedaan, en de beste gevoelens die wij ooit hebben gevoeld, en de beste gebeden die wij ooit hebben opgezegd, niet vol van bittere zonde? Kunnen zij vergeleken worden met zoete wijn? Zijn zij niet meer als bittere edik? Ik vraag mij af of Hij ze ooit heeft aangenomen, zoals men zich afvraagt waarom Hij deze edik heeft aangenomen. Maar toch heeft Hij ze aangenomen en naar ons geglimlacht omdat wij ze hebben aangeboden. Hij wist eens hoe Hij water in wijn kon veranderen, en in weergaloze liefde heeft Hij vaak onze bittere drankoffers veranderd in iets zoets voor Hemzelf, hoewel ze op zichzelf het sap van zure druiven waren.