De kus is een teken van afgelegde vijandschap, van afgelopen strijd, en van tot stand gebrachte vrede. U zult u de ontmoeting van Jacob en Ezau herinneren: ofschoon de harten van de broeders lang van elkaar waren vervreemd geweest, en vrees had gewoond in het hart van de één, en de wraak haar vuur had ontstoken in het hart van de ander, sloten zij toch, toen zij elkaar ontmoetten, vrede met elkaar, en vielen zij elkaar om de hals en kusten elkaar — het was de kus der verzoening. Welnu, het allereerste genadewerk voor Christus in het hart is het geven van de kus van Zijn genegenheid aan de zondaar als een bewijs van Zijn verzoening met de zondaar. Zo kuste de vader zijn verloren zoon, toen hij terugkeerde. Voordat het feestmaal werd aangericht, voordat muziek en dans begon, viel de vader zijn zoon om de hals en kuste hem.
Onzerzijds zijn wij echter verplicht om die kus te beantwoorden, en zoals Jezus ons namens God de verzoeningskus geeft, zo is het onze plicht om de mond van Jezus te kussen, en door die daad te bewijzen, dat wij ”met God verzoend zijn door de dood van zijn Zoon.” Zondaar, u bent tot nu toe een vijand van het Evangelie van Christus geweest. U hebt Zijn sabbatten gehaat, u hebt Zijn geboden verfoeid, en Zijn wetten achter uw rug geworpen, u hebt zo veel het u mogelijk was Zijn Koninkrijk tegengestaan, u hebt het loon van de zonde liefgehad en de wegen van de ongerechtigheid meer dan de wegen van Christus. Wat zegt u? Voert de Geest strijd in uw hart? Geef u dan over, smeek ik u, aan Zijn genaderijke invloed, en laat uw twist thans ten einde zijn. Werp de wapens van uw opstand neer, ruk de vederbossen van hoogmoed van uw helm, en werp het zwaard van uw opstand weg. Wees niet langer Zijn vijand, want wees ervan verzekerd, dat Hij uw Vriend wil zijn. Met uitgestrekte armen, gereed om u te ontvangen, met ogen vol tranen, wenend over uw hardnekkigheid, en met een door medelijden met u bewogen hart, spreekt Hij door mij en zegt: ”Kus de Zoon,” laat u verzoenen.
Dit is de eigenlijke boodschap van het Evangelie: ”de bediening der verzoening.” Daarom spreken wij, zoals God ons dat heeft bevolen. ”Wij bidden u van Christus’ wege: laat u met God verzoenen.” En is het moeilijk, als wij u vragen om vriendschap te sluiten met Hem, die uw beste Vriend is? Is het een strenge wet, gelijk aan de geboden van Farao voor de kinderen Israëls in Egypte, wanneer Hij u enkel maar beveelt om de hand te schudden van Hem, die Zijn bloed voor zondaars heeft vergoten? Wij vragen u niet om vrienden te zijn van de dood of de hel; wij smeken u liever om het verbond met hen op te zeggen; wij bidden, dat de genade u ertoe mag brengen om hun gezelschap voor eeuwig af te zweren, en in vrede te leven met Hem, die de vleesgeworden liefde en de oneindige barmhartigheid is. Zondaar, waarom zult u zich verzetten tegen Hem, die alleen maar verlangt om u zalig te maken? Waarom Hem versmaden, die u liefheeft? Waarom het bloed vertreden, waarmee u gekocht bent, en het Koninkrijk verwerpen, dat de enige hoop van uw zaligheid is?
De mens is volkomen te gronde gericht en verloren. Hij ligt verloren in een verwilderde, onvruchtbare woestijn. De lederen zak van zijn gerechtigheid is geheel opgedroogd, ze bevat zelfs geen druppel water meer. De hemelen onthouden hem de regen, en de aarde kan hem geen vocht schenken. Moet hij omkomen? Moet de dorst hem verteren? Moet hij neervallen in de woestijn en zijn beenderen laten verbleken onder de hete zon? Nee, want de Schrift maakt bekend, dat er een levensbron is. Door God van eeuwigheid beschikt in een plechtig verbond, ontleent deze bron, deze goddelijke put, haar oorsprong aan de diepliggende fundamenten van de besluiten van God. Zij welt op uit de diepte beneden, zij komt voort uit de plaats, die het oog van de adelaar niet heeft gezien, en die de leeuwenwelp niet is gepasseerd. De diepliggende fundamenten van het Godsbestuur, de diepten van de goedheid van Zijn Wezen en van Zijn Goddelijke natuur, zij zijn de verborgen bronnen, waaruit de fontein van het ’’water des levens”, dat de mens goed zal doen, rijkelijk vloeit.
De Zoon heeft deze put gegraven en de massieve rotsen doorboord, die dit levend water verhinderen naar boven te springen. Met gebruikmaking van Zijn Kruis als het machtige werktuig heeft Hij rotsen doorbroken; Hij is zelf tot in de diepste diepte afgedaald en heeft een doorgang opengebroken, waardoor de liefde en de genade van God, het levend water, dat de ziel kan redden, overvloedig kan opwellen om de dorst van stervende mensen te lessen. De Zoon heeft bevolen, dat deze fontein mild moest vloeien. Hij heeft de steen verwijderd, die op haar uitmonding lag, en nu, na opgevaren te zijn naar den hoge, staat Hij daar om erop toe te zien, dat de fontein nooit haar levenschenkende loop zal staken, dat haar stromen nooit zullen opdrogen, en dat haar diepten nooit zullen worden uitgeput. Deze heilige fontein, overeenkomstig de goede wil en het welbehagen van God in het verbond beschikt, en door Christus geopend, toen Hij stierf aan het Kruis, vloeit nog heden om leven en gezondheid te schenken, vreugde en vrede aan arme zondaars, dood in de zonde, en te gronde gericht door de zondeval. Er is een ’’water des levens”.
Sta even stil en kijk naar zijn stromen, zoals zij naar hoven komen gutsen, naar alle kanten uitvloeien, en de dorst van de mensen stillen. Laten wij er naar kijken met een blij oog. Het wordt het ’’water des levens” genoemd, en die naam verdient het ruimschoots. De gunst van God is het leven en bij Hem is er blijdschap voor eeuwig. Dit water echter is de gunst van God, en bijgevolg het leven. Met dit water des levens wordt de vrije genade van God bedoeld, de liefde van God voor de mensen, zodat u, als u komt en drinkt, zult ervaren, dat dit inderdaad het leven is voor uw ziel, want door te drinken van Gods genade, wordt u een erfgenaam van Gods liefde en met God verzoend. God staat tot u in een Vaderlijke verhouding. Hij heeft u lief, en Zijn oneindig ruim hart smacht naar u.
Nog eens, het is niet alleen levend water, omdat het liefde is, maar het redt u ook van de dreigende dood. De zondaar weet, dat hij moet sterven, dat God hem wel moet straffen. God zou moeten ophouden rechtvaardig te zijn, als Hij de zonden van de mens niet straft. Wanneer de mens het zich bewust is, dat hij zeer zondig is geweest, dan staat hij huiverend tegenover zijn Maker, omdat hij diep in zijn ziel beseft, dat zijn vonnis is getekend en verzegeld, en dat hem ongetwijfeld alle hoop, leven en blijdschap zal worden afgenomen. Kom dan herwaarts, gij die om uw zonde wordt veroordeeld; dit water kan uw zonden afwassen, en wanneer uw zonden zijn afgewassen, dan zult u leven, omdat een onschuldige niet moet worden gestraft. Hier is water, dat u witter kan maken dan sneeuw. Wat doet het ertoe, ook al bent u zo zwart als de rokerige tenten van Kedar? Hier is water, dat u kan reinigen en u volmaakt wit kan wassen, en u even blank kan maken als de gordijnen van Salomo. Deze wateren verdienen terecht de naam ’’leven”, daar vergeving een voorwaarde is voor het leven. Zonder vergeving sterven wij, komen wij om, verzinken wij in de diepten van de hel, maar als wij vergeving hebben, dan leven wij, staan wij op, en klimmen wij zelfs op tot de hoogten van de hemel. Zie hier dan deze altijd vloeiende fontein, die aan allen die er gebruik van maken, het leven uit de dood zal schenken door de vergeving van hun zonden.
’’Maar,” zegt iemand, ”ik heb een verlangen in mijn binnenste, dat ik niet kan bevredigen. Ik ben er zeker van, dat als mij vergeving is geschonken, er toch nog iets is, dat mij ontbreekt, dat niets, waarvan ik ooit heb gehoord, dat ik ooit heb gezien of betast, kan bevredigen. Ik heb in mijn binnenste een pijnlijke leegte, die de wereld nooit kan vullen.” ”Er is een tijd geweest,” zegt iemand, ’’waarin ik tevreden was met de schouwburg, toen de vermaken, de genoegens van de wereldse mensen mij zeer veel voldoening schonken. Maar zie, ik heb deze olijf uitgeperst totdat zij mij geen fijne olie meer verschaft, het is slechts haar troebele, dikke drek, die ik eruit kan halen. Mijn vreugden zijn verflauwd, de schoonheid van mijn vruchtbaar dal is als een verwelkte bloem geworden. Ik kan mij niet langer verheugen in de muziek van deze wereld.” Och, mijn beste, ik ben er blij om, dat uw waterbak is opgedroogd, want zolang de mensen niet onvoldaan zijn over deze wereld, zien zij nooit uit naar de toekomende; zolang de god van deze wereld hen niet geheel heeft bedrogen, zullen zij niet omzien naar Hem, die de enige levende en ware God is.
Maar luister, u die zo ongelukkig en ellendig bent: hier is levend water, dat uw dorst kan lessen. Kom hierheen, en drink, dan zult u verzadigd worden, want wie in Christus gelooft, die vindt in Christus genoeg voor nu èn genoeg voor eeuwig. De gelovige is niet iemand, die in zijn kamer op en neer loopt en zegt: ”Ik vind geen vermaak en geen genot.” Hij is niet iemand, wiens dagen vervelend zijn en wiens nachten lang zijn, want hij vindt in de dienst van God zulk een bron van vreugde, zulk een fontein van vertroosting, dat hij tevreden en gelukkig is. Breng hem in een kerker en hij zal er goed gezelschap vinden; zet hem neer in een dorre woestijn, toch zal hij daar het brood van de hemel eten; ontneem hem de vriendschap, en hij zal vinden ”de Vriend, die meer aankleeft dan een broeder.”
Laat al zijn wonderbomen verdorren, en hij zal schaduw vinden onder de Rots der Eeuwen; ondermijn het fundament van zijn aardse verwachtingen, maar omdat het fundament van zijn God vastligt, daarom zal zijn hart vaststaan in vertrouwen op de Heere. Er ligt zulk een volheid in de dienst van God, dat ik oprecht kan getuigen, dat ik nooit heb geweten wat geluk was, voordat ik Christus leerde kennen. Ik meende, dat ik het wist. Ik warmde mijn handen bij het vuur van de zonde, maar het was een geschilderd vuur. Maar toen ik eenmaal de liefde van de Zaligmaker proefde, en was gewassen in het bloed van Jezus, was dat de hemel, die reeds hier begon. O, als u maar de vreugden van de godsdienst kende, als u maar de heerlijkheid van Christus’ liefde kende, dan zou u nooit van verre blijven staan! Als u maar een glimp kon opvangen van de gelovige, terwijl hij danste van vreugde, dan zou u afstand doen van uw dolste pret, van uw grootste plezier, om het geringste kind in het gezin van God te worden. Zo is dit dan het levende water, het water des levens, omdat het onze dorst lest, en ons het ware leven schenkt, dat wij nooit in iets onder de hemel kunnen vinden.
In de Naam van de almachtige God: houd stand tegenover alles wat de bereidwillige zondaar van Christus afhoudt. Weg met u, weg met u! Christus sprenkelde Zijn bloed op de weg en roept terwille van u: ’’Verdwijn, ga weg, maak de weg vrij; laat hem komen; ga hem niet in de weg staan, maak voor hem zijn weg recht; verneder de bergen en verhoog de dalen, maak recht in de wildernis een baan voor hem, die komt om te drinken van dit water des levens om niet. “Laat hem komen.” O, is dat geen kostelijk bevel, want het bevat de kracht van de Almachtige! God zei: ’’Daar zij licht, en daar was licht,” en Hij zegt: ’’Laat hem komen en hij, die slechts gewillig is, zal en moet komen. ”Wie wil, die kome en neme van het water des levens om niet.” En nu, zondaar, bedenk, dat God zegt: “Kom.” Ligt er iets in de weg? Bedenk dan, dat Hij er aan toevoegt: “Laat hem komen.” Hij beveelt, dat alles voor u uit de weg gaat.