1 Een lied Hammaaloth. Welgelukzalig is een iegelijk, die den HEERE vreest, die in Zijn wegen wandelt. 2 Want gij zult eten den arbeid uwer handen; welgelukzalig zult gij zijn, en het zal u welgaan. 3 Uw huisvrouw zal wezen als een vruchtbare wijnstok aan de zijden van uw huis; uw kinderen als olijfplanten rondom uw tafel. 4 Ziet, alzo zal zekerlijk die man gezegend worden, die den HEERE vreest. 5 De HEERE zal u zegenen uit Sion, en gij zult het goede van Jeruzalem aanschouwen al de dagen uws levens; 6 En gij zult uw kindskinderen zien. Vrede over Israël!
De vorige psalm eindigde met een zegen. Het daar gebruikte woord ‘welgelukzalig’ staat ook hier en betekent zoveel als ‘gezegend’, zodat beide liederen worden samengevoegd door een trefwoord. Ook is er een nauwe overeenstemming wat het onderwerp betreft. De vreze des Heeren is de hoeksteen van alle gelukzaligheid. Wij moeten de immer gezegende God eer bewijzen voordat wij zelf gezegend worden. Sommigen vinden dat dit leven een kwaad, een last is, iets waarop een vloek rust; maar dat is niet zo, de godvrezende mens heeft nu al een zegen die op hem rust. Hij is nu welgelukzalig, want hij is het kind van de welgelukzalige God, de eeuwig levende Jehova; en hij is zelfs hier al een mede-erfgenaam van Jezus Christus, Wiens erfdeel geen verdriet is, maar vreugde.
Dit geldt voor iedere godvrezende, in alle situaties, op alle leeftijden; iedereen is welgelukzalig. Hun gelukzaligheid moge niet altijd waar te nemen zijn door het menselijke verstand, ze is wel altijd een feit, want God Zelf verklaart dat het zo is; en wij weten dat diegenen die Hij zegent, inderdaad gezegend zijn. Laten wij die heilige kinderlijke vrees voor Jehova onderhouden die de kern van alle ware godsdienst is – de vrees die bestaat uit eerbied, uit vrees om te beledigen, uit verlangen om te behagen, en uit totale onderwerping en gehoorzaamheid. Deze vreze des Heeren is de passende bron van een heilig leven, zoeken naar heiligheid los daarvan is tevergeefs: alleen zij die de Heere vrezen, zullen altijd in Zijn wegen wandelen. Het gelovige leven waarvan God zegt dat het welgelukzalig is, moet zowel praktisch als emotioneel zijn. Het is zinloos te spreken van de Heere vrezen als wij doen als diegenen wie het niet kan
schelen of er een God is of niet. Gods wegen zullen onze wegen zijn als wij een oprechte eerbied voor Hem kennen: als het hart met God verbonden is, zullen de voeten hard achter Hem aan lopen. Als wij God vrezen, kunnen wij alle andere vrees laten varen. Door in Gods wegen te wandelen, zullen wij onder Zijn bescherming, voorzienigheid en goedkeuring staan; gevaar en ondergang zullen verre van ons zijn, want alle dingen zullen ons ten goede komen. Vanuit Gods oogpunt zou het geen gezegend lot zijn voor ons als wij zouden leven zonder inspanning, en het onverdiende brood der afhankelijkheid zouden eten. De gelukkigste toestand op aarde waarin wij kunnen verkeren is die waarin wij iets hebben te doen, kracht hebben om het te doen, en een redelijke vergoeding krijgen voor wat wij hebben gedaan. Dit, met de goddelijke zegen, is alles wat wij behoren te verlangen, en het is voldoende voor ieder mens die de Heere vreest en afkerig is van hebzucht.
Overweging:
De vreze des Heeren is het inwendige principe; maar tenzij er een corresponderende vertolking in het uitwendige leven is, bestaat er nauwelijks reden om aan te nemen dat het zelfs maar bestaat. Merk ook op dat er geen wandelen in de wegen van de Heere is voordat Zijn vrees in het hart is geworteld. Er kan geen oprechte zedelijkheid zijn los van de vrees van God. Hoe kan een mens God gehoorzamen terwijl zijn gevoelens vervreemd zijn van Hem?