8 En nu, wat verwacht ik, o HEERE! Mijn hoop, die is op U. 9 Verlos mij van al mijn overtredingen; en stel mij niet tot een smaad des dwazen. 10 Ik ben verstomd, ik zal mijn mond niet opendoen, want Gij hebt het gedaan. 11 Neem Uw plage van op mij weg, ik ben bezweken van de bestrijding Uwer hand. 12 Kastijdt Gij iemand met straffingen om de ongerechtigheid, zo doet Gij zijn bevalligheid smelten als een mot; immers is een ieder mens ijdelheid. Sela. 13 Hoor, HEERE! mijn gebed, en neem mijn geroep ter ore; zwijg niet tot mijn tranen; want ik ben een vreemdeling bij U, een bijwoner, gelijk al mijn vaders. 14 Wend U van mij af, dat ik mij verkwikke, eer dat ik heenga, en ik niet meer zij.
De psalmist wendt zich tot God, vol afkeer van al het andere; hij heeft gedacht aan de wereld en alle dingen daarin, en is opgelucht te weten dat zulke ijdele dingen allemaal voorbijgaan; hij heeft alle banden met de aarde verbroken. De Heere is er uit Zichzelf en Hij is waar, en daarom het vertrouwen van mensen waard; Hij zal leven terwijl alle schepselen sterven, en Zijn volheid zal blijven ook al zijn alle afgeleide bronnen uitgeput. Laten we dan onze verwachting op Hem richten, en laat ons vertrouwen rusten op Hem. Laten alle verstandige huizenbouwers in plaats van het zand de rots kiezen, want zo niet vandaag, dan toch eerlang zal er een storm opsteken waar niets tegen bestand zal zijn, behalve datgene wat door de duurzame factor van het geloof in God staande wordt gehouden. David had maar één hoop, en die hoop kwam in het vizier; zo liet hij zijn vaartuig veilig voor anker gaan, en na enig gezwalk was er nu totale rust.
Wat een zuiver teken is het dat de psalmist niet langer op zijn ellende hamert, maar smeekt om verlossing van zijn zonden! Wat is verdriet vergeleken met zonde! Als het gif van de zonde eenmaal uit de beker is, hoeven we de bitterheid ervan niet meer te vrezen, want zij zal genezend werken. Niemand kan een mens van zijn overtredingen verlossen, alleen de Heilige Wiens naam Jezus is, omdat Hij Zijn volk redt van hun zonden; en als Hij eenmaal Zijn grote verlossing voor een mens bewerkt wat de oorzaak betreft, zullen de gevolgen beslist ook verdwijnen. De gewenste grondige reiniging is opmerkenswaardig genoeg: gered worden van enige overtredingen zou maar een geringe weldaad zijn; er is een volkomen en volmaakte verlossing vereist.
God hanteert Zijn roede niet lichtvaardig; Hij gebruikt haar vanwege de zonde, en met het oogmerk ons daaruit weg te rukken; Hij bedoelt dan ook dat Zijn slagen worden gevoeld, en gevoeld wórden ze. Zoals de mot de stof aanvreet, al het moois ervan bederft, en hem versleten en nutteloos achterlaat, zo brengen de kastijdingen van God onze dwaasheid, zwakheid en onbetekenendheid aan het licht, en maken ze dat wij ons voelen als versleten kleren, waardeloos en onbruikbaar.
‘Hoor, Heere, mijn gebed.’ Doe mijn smeekbeden niet ondergaan in het geluid van Uw slagen. Gij hebt de luide roep van mijn zonden gehoord, Heere, hoor ook de weeklachten van mijn gebeden. Hier is een toenemende intensiteit merkbaar: een uitroep is heftiger, aandoenlijker en hartstochtelijker dan een gebed. Het ging er vooral om, oor en hart van de Heere te winnen. Als ons verdriet de sluisdeuren van onze ogen openzet, zal God eerlang ingrijpen en onze droefenis veranderen in vreugde. Hij kan lange tijd stil zijn, alsof het Hem niet deert, maar het uur der verlossing zal komen; komen als de morgen die schittert van de dauwdruppels.
Overweging:
Wij mogen, in alle nederigheid, onze hartverscheurende en jammerlijke nood smekend vertolken als een gemis van goedgunstigheden die wij begeren, en als onze hunkeringen en verlangens daarnaar.