‘En aan Izak gaf Ik Jakob en Ezau; en Ik gaf aan Ezau het gebergte Seïr, om dat erfelijk te bezitten. Maar Jakob en Zijn kinderen togen af in Egypte.’ Jozua 24:4
Waarom geeft God zo dikwijls bezittingen aan goddelozen? Waarom hebben ze voorspoed? Waarom hebben ze hun deel in dit leven? Is het niet in de eerste plaats omdat God deze dingen gering acht, en ze daarom geeft aan hen, die Hij gering acht? ‘Het gehele Turkse rijk’, zei Luther, ‘is niets dan een mand met doppen, die God aan de varkens geeft, en daarom geeft Hij het aan de ongelovigen.’ Evenzo zijn welvaart en rijkdom dikwijls zoals draf, die de grote Landman aan de zwijnen op zijn land geeft. Iets oneindig veel beters is weggelegd voor de kinderen van de Heere. De rijke zegen van de ware genade bewaart Hij voor Zijn kinderen en erfgenamen. Het is duidelijk dat God weinig waarde hecht aan koninkrijken en keizerrijken, want zeer dikwijls laat Hij ze over aan slechte mensen. Hoe weinig heiligen hebben ooit een kroon of een kroontje gedragen! Een heilig man heeft eens gezegd, dat de koningen, die naar de hemel gegaan zijn, op de vingers zijn te tellen. Zie hieruit, hoe weinig God gelegen is aan de grootste bezittingen op aarde. Zou u willen dat de goddelozen minder hadden? Ik voor mij ben met hun tegenwoordige voorspoed geheel verzoend, want dat is alles wat ze ooit hebben zullen. Laten zij, arme zielen, daarvan zoveel hier hebben als mogelijk is; hiernamaals hebben ze niets. Daarbij hebben ze God niet; en daar ze God niet hebben, zouden er al zeer veel rijkdommen nodig zijn, om het deel van de goddeloze een strootje waard te doen zijn. Wanneer de genadelozen alle werelden konden gewinnen, wat zou het hun baten als ze gingen sterven? Hun eigen ziel verloren, en geen vertroosting in Christus, en geen blijdschap in de Geest, wat hebben ze dan welbeschouwd gewonnen? Laten de wereldlingen de draf bezitten. Laat niemand van ons ooit uitroepen ‘Ik begeerde mijn buik te vullen met de draf, die de zwijnen eten.’