Bijbels Dagboek, C.H. Spurgeon
“Voor Iedere Avond”
Mijn Liefste is mijn, en ik ben Zijne, Die weidt onder de leliën, totdat de dag aankomt en de schaduwen vlieden; Keer om, mijn Liefste! wordt Gij gelijk een ree of welp der herten op de bergen van Bether. Hooglied 2:16,17
Waarlijk, het is een heerlijk vers in de Bijbel: “Mijn liefste is mijn en ik ben de zijne.” Het herinnert aan Hem, die een uur vóór zijn gaan naar Gethsemane zei: “Vrede geef Ik u, Mijn vrede laat Ik u; niet gelijk de wereld hem geeft, geef Ik hem u.” “In de wereld zult gij verdrukking hebben, maar hebt goede moed. Ik heb de wereld overwonnen.” Laat ons weer de zilveren bel doen weerklinken, want haar tonen zijn onbeschrijfelijk zoet: “Mijn liefste is mijn, en ik ben de zijne, die weidt onder de leliën.” En toch is er een schaduw. Er is een wolk, die over het toneel een schaduw werpt, hoewel ze het niet in donkerheid hult; alles staat scherp en duidelijk afgetekend. “Mijn liefste is mijn en ik ben zijn.” En toch is het niet alles zonlicht. Luister: “Totdat de dag aankomt en de schaduwen vlieden.” Er is ook een woord omtrent de “bergen van Bether,” of “bergen der afscheiding”; voor onze liefde nu is alles wat naar scheiding zweemt bitterheid. Ik zie hier een Paaslam, maar ik zie de bittere kruiden er bij; ik zie de lelie maar onder de doornen. Geliefden, misschien is dit de toestand van uw gemoed; gij twijfelt niet aan uw zaligheid, gij weet dat Hij de uwe is, en dat gij in Hem u verlustigt. Gij kent uw levend aandeel in Hem, zodat gij geen zweem van twijfel hebt, of gij behoort Hem en Hij u; maar toch is zijn linkerhand niet onder uw hoofd, noch omhelst u zijn rechterhand. Een schaduw van somberheid is over uw hart geworpen, zodat, terwijl ge uitroept: “Ik ben de zijne,” gij genoodzaakt wordt te bidden. “Totdat de dag aankomt en de schaduwen vlieden, keer weder, mijn liefste.” “Waar is Hij?” vraagt de ziel, en het antwoord komt: “Hij weidt onder de leliën.” De wereldling bekommert er zich niet over waar Christus is, maar dit is voor de Christen het enig onderwerp, dat zijn ziel bezighoudt. O! wanneer zullen wij met Jezus zijn, en zijn heerlijkheid delen? Onze smachtende ziel reikhalst naar het uur, wanneer ons geluk volmaakt zijn zal. Willen wij Christus vinden, dan moeten wij gemeenschap oefenen met zijn volk en tot de genademiddelen toetreden met zijn heiligen. Hoewel Hij niet op de lelies weidt, weidt Hij onder dezelve, en daar zou het kunnen gebeuren, dat wij Hem aantroffen. O! hoe smacht onze ziel naar een avondblik op Hem! hoe verlangt zij nog deze avond met Hem avondmaal te houden! Mijn Heiland, bij al Uw liefde jegens mij betoond, verwaardig U nu ook in dit uur, mij met Uwe goedertierenheid te bezoeken. Kom, Heere Jezus, en blijf bij ons voor eeuwig. Verlaat ons toch nimmermeer. Hoe inniger de gemeenschap van onze ziel is met U, hoe groter vrede wij smaken voor ons hart.