Hebben jullie het niet gevraagd aan de voorbijgangers op de weg, en erkennen jullie hun aanwijzingen niet? Want de kwaaddoener wordt gespaard voor de dag van de ondergang. (Job 21:29—30)
Lees verder Mattheüs 27:44 & Lukas 23:39—43.
Edward de Tweede, één van onze koningen, was eens buitengewoon kwaad op één van zijn hovelingen. Op een dag, tijdens de jacht, bedreigde hij hem met de zwaarste straf. Er was op dat moment een rivier tussen hem en de hoveling, die dacht dat hij wel veilig was, bespotte de koning dat die hem toch niet kon straffen tenzij die hem te pakken kreeg. De koning, witheet van woede, riep dat het water hem niet zou tegenhouden. Hij sprong middenin de stroom en met enige moeite bereikte hij de overkant. In paniek vluchtte de hoveling weg en de koning achtervolgde hem met man en macht, hij spoorde zijn paard aan tot het uiterste. Zijn woede bedaarde niet, hij had zijn zwaard getrokken met de bedoeling om hem te doden. Uiteindelijk, toen de hoveling zag dat er geen hoop meer was op ontsnappen, knielde hij neer, ontblootte zijn nek en zei, “Ik verdien het volkomen om te sterven, wees mij genadig, koning, wees mij genadig!” Direct stak de koning zijn zwaard terug in de schede en zei, “Toen je wilde ontsnappen was ik vastbesloten je te vernietigen, maar nu ik je nederig aan mijn voeten zie wil ik je vrij vergeven.” Zo is het ook bij de Koning van de hemel. Zondaar, je zegt dat het leven tussen jou en God in staat. Maar hoe spoedig zal het witte paard van Gerechtigheid die rivier oversteken, en dan kun je vluchten maar Hij zal je zeker inhalen. Hij komt snel om je te vernietigen, laat Hij je dan geknield vinden, belijdt je zonden en zeg, “Ik heb Uw toorn verdiend, grote Koning.” En als je de tijd krijgt om Hem te wijzen op het kostbare bloed van Christus, dan zal het zwaard van de gerechtigheid weer opgeborgen worden. Hij zal zeggen, “Ik ben rechtvaardig, en Ik rechtvaardig goddelozen.” Want Jezus is gestorven, en voor zover Hij gestorven is, is het recht geschied voor alle gelovigen. Ga daarom, je vele zonden zijn allemaal vergeven. “Wat moet ik doen om gered te worden?” vraagt iemand. Dit is alles wat je moet doen, en dit is wat de Heilige Geest in je wil doen: Geloof in de Heere Jezus Christus met heel je hart. “Wat is dat?” vraag je. “Ik geloof dat Hij God is, ik geloof dat Hij kan redden.” Dat zal je niet redden. Er moet iets meer zijn dan dat. “Wat dan?” Geloof in Hem — voer je geloof dat Hij je kan redden praktisch uit door jezelf toe te vertrouwen in Zijn handen. Ik wil dit laten zien met een beeld. Uit het bovenste raam van een brandend huis hangt een kind. Beneden staat een sterke man die hem aanbiedt om hem op te vangen, als hij het kozijn maar loslaat en zich laat vallen. “Laat je vallen, mijn kind,” zegt hij, “ik zal je opvangen.” Het kind gelooft in de kracht van zijn redder, maar dat redt hem niet. Hij vertrouwt in die kracht, laat los en valt in de armen van zijn redder. Zo is hij gered. Dat is geloof. Laat al je goede werken los, je goede gedachten en al het andere. Beproef Jezus, Hij heeft nog nooit een ziel laten vallen die zich in Zijn handen heeft laten vallen.
Ter overdenking
We kunnen niet ontsnappen aan God (Psalm 139:7–10). Hij gaf ons Zijn Zoon als de weg waarover wij aan Zijn oordeel kunnen ontsnappen (Johannes 5:24). Maar welke hoop is er voor hen die deze Vluchtweg negeren (Hebreeën 2:3; 12:25)?
Preek 410, 22 september 1861