Het is opmerkelijk dat de Heere Jezus tijdens Zijn omwandeling op aarde vaak sprak over de hel. De reden hiervoor is duidelijk. Als geen ander weet Hij wat het is om als een wanhopige in de hel te moeten verkeren. Als geen ander weet Hij dat God een verterend vuur is. Als geen ander weet Hij wat een eeuwigheid inhoudt. Als geen ander weet Hij wat het is om de toorn van God te moeten ervaren. Juist daarom sprak Hij openlijk met mensen over de mogelijkheid van een eeuwige straf in het helse vuur. Waarom? Omdat Hij niet wil dat jij in deze plaats zou komen. Liefde deed Hem waarschuwen. Hoor maar wat God zegt in Ezechiël 18:32 ‘Want Ik heb geen lust aan de dood des stervenden, spreekt de Heere HEERE.’En in 2 Petrus 3:9: ‘De Heere is lankmoedig over ons, niet willende dat enigen verloren gaan, maar dat zij allen tot bekering komen.’
Luister nog een korte tijd naar me. Ik zal mij nu aan de verschrikkelijke taak wijden om iets meer te vertellen over: ‘En de kinderen des Koninkrijks zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis; aldaar zal wening zijn en knersing der tanden (Mat. 8:12).’ Sla er allereerst acht op dat zij worden ‘uitgeworpen’. Er staat niet dat ze zullen uitgaan, maar als zij voor de hemelpoort verschijnen, zullen ze uitgeworpen worden. Zodra de schijnheiligen aan de hemelpoort komen, zal de Gerechtigheid zeggen: ‘Daar komt hij! Daar komt hij! Hij wees het gebed van zijn vader af en spotte met de tranen van zijn moeder. Hij heeft zich naar gewerkt ondanks alle voordelen die de genade hem gegeven heeft. Daar komt hij, Gabriël, neem deze man.’
De engel bindt u aan handen en voeten en houdt u een moment boven de mond van de afgrond. Hij vraagt u naar beneden te kijken. Er is geen bodem en uit deze afgrond hoort u verschrikkelijke kreten, holle schreeuwen en het gegil van gekwelde geesten opkomen. U beeft, uw botten smelten als was, alles gaat u door merg en been. Waar is nu uw macht? Waar is nu uw stoere praat?
U gilt en huilt, bidt om genade, maar de engel pakt u beet en smijt u naar beneden met de roep: ‘Weg, weg!’ En daar valt u in de put die geen bodem heeft en u valt naar beneden, altijd maar door – om nooit een rustplaats te vinden voor uw voet. U bent uitgeworpen…
Geen hoop
En waarheen wordt u uitgeworpen? Dat zal in ‘de buitenste duisternis’ zijn. Dat betekent dat u in een plaats komt waar geen hoop is. Uit de Bijbel begrijpen we immers dat ‘licht’ staat voor ‘hoop’. Daar is geen licht en dus geen hoop. Is er iemand die geen hoop heeft? Ik kan mij zo iemand niet voorstellen. Er zullen wellicht mensen onder u zijn die zeggen: Ik heb een schuld van 30 pond en ik zal daarom mijn goederen beetje bij beetje moeten verkopen, maar ik heb hoop dat ik een lening kan krijgen om zo mijn moeilijkheden te ontvluchten.’ Een ander zegt: ‘Ik ben in totaal aan anderen 50 pond schuldig, maar ik zet mijn sterke handen aan het werk en hoop zo mijn schuld te kunnen aflossen.’ Wellicht denkt een enkeling van u aan een vriend die stervende is, maar u hoopt erop dat de koorts zal weggaan en dat hij mag blijven leven.
Onuitblusselijk: voor eeuwig!
Maar in de hel is geen hoop. Daar is geen hoop te sterven of om vernietigd te worden. Voor altijd, voor altijd verloren. Op elke keten in de hel staat geschreven: voor eeuwig! Boven hun hoofd staat geschreven: voor eeuwig! IN de vlammen van het vuur zal geschreven staan: voor eeuwig! Hun ogen worden geïrriteerd en hun harten worden gepijnigd door de gedachte dat het voor eeuwig zal zijn. Als ik vanavond zou zeggen dat de hel op een dag zou zijn uitgebrand en dat zij die daar verloren zouden zijn, gered waren, dan zou er in de hel een gejuich opgaan, enkel al bij de gedachte eraan. Maar het zal niet zo zijn, het is: voor -E-E-U-W-I-G! Zij worden in de buitenste duisternis geworpen.
Overgenomen uit: Hemel of hel van C.H. Spurgeon
Een droom die geen bedrog is.
Ik droomde over de wederkomst. Plotseling werd de hemel donker en de wolken pakten zich op een verschrikkelijke en majestueuze manier samen. Een stem ais de donder en een bazuin die tot de ingewanden van de aarde doordrong klonk: ‘Sta op, gij doden, en kom uit uw graven!’Onmiddellijk gafde aarde en de zee haar doden en het universum was vol met levende mensen die met miljoenen tegelijk uit hun graven verschenen. Maar wat een verschil tussen deze mensen! Sommige vervuld van wanhoop probeerden zich tevergeefs in hun graven te verbergen en riepen: ‘Bergen valt op ons en heuvelen bedenk ons voor het aangezicht van de Heilige Rechter. ‘Andere stegen met vleugelen ais van een seraf boven de aarde stegen waar hun strijd gestreden was en waar hun overwinningen waren uitgevochten. Sereniteit (d.i. rust of kalmte) straalde van hun
gezichten, vreugde sprankelde in hun ogen en de waardigheid was op elke gelaatstrek te lezen. Mijn verbijstering en schrik werden echter nog verdubbeld toen ik mij zelf opmerkte tussen degenen die opgestaan waren te midden van deze ontelbare schare. Ik zag met verschrikte ogen de aardbol vergaan en de hemelen werden door de vlammen verteerd. De brandende elementen vergingen.Maar wat voelde ik toen ik de Zoon des Mensen zag, Die op de wolken verscheen, in alle glans van Zijn heerlijkheid, gekroond met de klederen van genade en ook omgeven door de verschrikkingen van Zijn gerechtigheid. De gehele schepping zweeg. De goddelozen werden veroordeeld en verdoemd. Hun vonnis werd uitgesproken. De wind voerde hen weg terwijl de aarde zich opende en een gapende kloof hen verslond en zich boven hen sloot.
Op datzelfde tijdstip zag ik Hem op de troon en Hij riep uit: Komt in, gij gezegende des Vaders en beërft het koninkrijk dat voor u bereidt is van de grondlegging der wereld af.’ ‘Gelukkige kinderen van God, riep ik uit, ‘u bent verhoogd met triomf te samen met uw Verlosser en mijn verblinde ogen zullen spoedig het gezicht van jullie verliezen in de glans van het licht dat jullie omgeeft. Ellendige die ik ben, wie kan de woorden vinden om de verschrikking van mijn situatie uit te drukken” Een strenge en verzengende blik van de Rechter, toen Hij verdween, stak door mijn hart. Mijn angst en verwarring waren zo extreem dat toen de hemelse Persoon vanuit de hemelse gewesten mij ais volgt aansprak: ‘Gij luie dienstknecht, wat doet u hier? Wilt u voorwenden dat u de Zoon van God volgt, Die u slechts met uw lippen hebt gediend, terwijl uw hart verre van Hem was? Toon mij het zegel van uw verlossing en de waarheid van uw verlossing.
Onderzoek uw hart en zie of u kunt vinden een ware liefde tot God en een levend geloof in Zijn Zoon. Vraag uw geweten: “Wat waren de motieven van mijn zogenaamde goede werken?” Was het niet trots en eigen liefde? Waren zij er niet de bron van? Ziet u niet dat meer de vrees voor de hei dan de vrees om God te bedroeven u weerhield van de zonde. Na die woorden zweeg Hij een ogenblik, terwijl Hij mij gadesloeg en op mijn antwoord scheen te wachten. Maar overtuiging en vrees sloten mijn mond. En dus vervolgde Hij Zijn betoog.
‘Weerhoudt niet langer de eer die God toekomt. Gods bevelen op aarde waren: ‘Bekeert u tot Hem met geheel uw hart en wordt een nieuw schepsel. Waakt en bidt!’
Dat was het bevel van de Zoon van God, maar i.p. v. dit te doen en uw zaligheid te werken met vrezen en beven, hebt u de slaap van de gerustheid geslapen. Maar op dit moment slaapt u niet in die toestand van traagheid en geestelijke dood. Het Woord van God en Zijn knechten spoorde u aan en de bewegingen van Zijn genade trachten u te verlossen. Maar dit alles kon u niet bewegen tot geloof. Nu, wordt de tijd door de eeuwigheid verzwolgen. Er is nu geen plaats van berouw meer… U hebt willens en wetens geweigerd de genade te verheerlijken in Christus Jezus. Ga dan weg, gij boze en luie dienstknecht! En verheerlijk God in Zijn gerechtigheid.’
Toen Hij die woorden gesproken had verdween Hij. Op datzelfde moment voerde de wind mij weg, opende de afgrond haar mond, van waaruit de vreselijkste kreten klonken. Een wervelwind van rook omgaf mij. De beroering van mijn geest in mijn lichaam wekte mij op. De verschrikking die door niets te evenaren is en waarvan zelfs de herinnering mij nog steeds doet huiveren.
O, hoe gelukkig voelde ik mij toen ik ontwaakte en bemerkte dat ik nog steeds in het heden der genade was en de dag der zaligheid. ‘O, mijn God, zo riep ik, ‘geef dat deze droom mij voortdurend zal beïnvioeden in mijn gevoelens en in mijn gedrag. Mag het een krachtige stimulans blijken te zijn om me onophoudelijk voor te bereiden op de komst van mijn grote Meester.’