Uw zonen zullen de plaats van Uw vaderen innemen; U zult hen tot vorsten aanstellen over heel de aarde. (Psalm 45:16) Lees verder 2 Koningen 2:1—15.
De vaders moeten vertrekken. We zullen daar niet op ingaan, anders zullen we toegeven aan een sombere vrees met betrekking op de toekomst van de kerk, ook al is dat dwaasheid en zonde, want terugkijkend op het verleden zien we geweldige opvolgingen in de bediening. Ook hebben we zulke geweldige opvolgingen gezien in de ambten van de kerk dat we niets anders kunnen dan de Heere danken dat Hij nog steeds wandelt tussen de gouden kandelaren en de lampen laat branden! Maar laten we ons keren tot de aangename reflectie, “Uw zonen zullen de plaats van Uw vaderen innemen.” Wanneer de vaders sterven, zal God andere mannen die, opgeleid toen hun vaders nog leefden, klaar en rijp zijn om hun plaats in te nemen. Vaak horen we de vraag: “Als die dominee overlijdt, wie zal dan zijn plaats op de preekstoel innemen? Hoe zal dat gebouw gebruikt worden als die dominee opgenomen wordt in rust?” Ah! Je weet niet wat je vraagt en zegt. “Uw zonen zullen de plaats van Uw vaderen innemen.” Mannen van geloof worden opgevolgd door mannen van geloof. Zij die op God vertrouwen zullen als ze sterven opgevolgd worden door anderen die in hetzelfde Goddelijke leven wandelen en zij zullen dezelfde beloften vervuld zien. De liefde die in het hart van de ene brand, zal branden in de borst van een ander wanneer het gedoofd wordt door de dood. De hoop die glinsterde in de vreugdevolle ogen van de ene, zal snel glinsteren in de ogen van een ander die God op doet staan als zijn opvolger. Het werk zal niet stoppen met gebrek aan arbeiders. Het smeekgebed zal niet ophouden door een gebrek aan rechtvaardige mensen die bidden. Het lofoffer zal niet uitblijven door de afwezigheid van dankbare harten die vreugdevolle liederen zingen. God is blij om de een na de andere op te doen staan zoals Hij tegen Jozua zei: “Mijn dienaar Mozes is gestorven. Nu dan, sta op, steek deze Jordaan over, u en heel dit volk” (Jozua 1:2).
Ter overdenking
Het is Gods recht om opvolgers voor zijn dienaren aan te stellen (Numeri 27:18—20), maar ze moeten wel opgeleid worden (Deuteronomium 1:38; 3:28; 31:7–8). De leerling wordt straks de leraar (2 Timotheüs 2:1—2).
Preek 424, 15 december 1861