Bijbels Dagboek, C.H. Spurgeon
“Voor Iedere Avond”
Toen nam Rispa, de dochter van Aja, een zak en spande die voor zich uit op een rotssteen, van het begin van de oogst totdat er water op hen drupte van de hemel; en zij liet het gevogelte des hemels op hen niet rusten des daags, noch het gedierte van het veld des nachts. 2 Sam. 21:10
Indien de liefde van een vrouw voor haar verslagen zonen haar in staat stelde dit treurig waken zo aangeven tijd vol te houden, zullen wij dan moe worden het lijden van onze gezegende Heere te beschouwen? Zij verjoeg de roofvogels, en zullen wij niet de wereldse en zondige gedachten uit ons hart verjagen, die beide onze geest en de heilige dingen, waarmee wij ons bezighouden, verontreinigen? Weg, gij boze vogels! Laat het dode lichaam met rust! De hitte des daags en de dauw en regen des nachts verduurde zij onbeschut en alleen. Geen slaap sloot haar wenende ogen, haar hart was te vol om te sluimeren. Zó had zij haar kinderen lief! Zal Rispa aldus lijden en zullen wij terugschrikken voor de eerste ongelegenheid of beproeving? Zijn wij zulke lafaards, dat wij niet een weinig met onze Heer kunnen lijden? Met een moed die haar geslacht te boven gaat, verjoeg zij zelfs de wilde dieren, en zullen wij niet gereed zijn iedere vijand om Jezus’ wil het hoofd te bieden? Deze haar kinderen waren gedood door andere handen dan de hare, nochtans weende en waakte zij; wat moeten wij dan niet doen, wij, die door onze zonden onze Heer hebben gekruisigd? Onze verplichtingen zijn onmeetbaar, onze liefde moest vurig en ons berouw alles doordringend zijn. Met Jezus te waken moest onze bezigheid, Zijn eer te verdedigen ons werk, en bij Zijn kruis te verwijlen onze troost zijn. Deze dode lichamen kunnen, vooral des nachts, Rispa wel schrikwekkend geschenen hebben, maar in onze Heere, aan de voet van Wiens kruis wij zitten, is niets terugstotends, maar integendeel alles aantrekkelijk. Nimmer was levende schoonheid zo bekoorlijk als een stervende Zaligmaker. Jezus, wij willen met U waken, openbaar U zelf genadig aan ons; dan zijn wij niet gedekt met een zak, maar wonen in een koninklijk paleis.