Wij hebben reeds gezien, dat de hoop die het hart van Paulus vervulde met betrekking tot de broederen te Korinthe, vol was van vertroosting voor hen die sidderden voor hun toekomst. Maar waarom was het dat hij geloofde, dat deze broederen bevestigd zouden worden ten einde toe? Ik wens u te doen opmerken, dat hij er zijn redenen voor noemt. Zij zijn deze: ”God is getrouw, door Welken gij geroepen zijt tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus” 1 Kor. 1:9. De apostel zegt niet: ”Gij zijt getrouw.” Helaas! de getrouwheid van mensen is iets waarop zeer weinig valt te rekenen; zij is niets dan ijdelheid. Hij zegt niet: ”U hebt getrouwe leraars om u te leiden en te besturen, en daarom geloof ik, dat u veilig zult zijn.” O neen! Als wij door mensen bewaard moeten worden, zullen wij zeer slecht bewaard zijn. Hij zegt: ”God is getrouw.” Indien wij getrouw bevonden worden, dan is het omdat God getrouw is.
De gehele last van onze verlossing moet rusten op de trouw van de God van het verbond. Op deze heerlijke hoedanigheid Gods rust de gehele zaak. Wij zijn zo veranderlijk als de wind, zo broos als een spinnenweb, zo zwak als water. Op onze natuurlijke hoedanigheden of geestelijke gaven valt niet te rekenen; maar God blijft getrouw. Hij is getrouw in Zijn liefde: Hij kent geen veranderlijkheid noch schaduw van omkering. Hij is getrouw aan Zijn doel Hij zal geen werk beginnen zonder het te voleinden. Hij is getrouw in Zijn betrekkingen tot de mensen: als Vader zal Hij Zijn volk niet verloochenen; als Schepper zal Hij het werk Zijner handen niet laten varen. Hij is getrouw aan Zijn beloften, en Hij zal nooit toelaten dat één van Zijn belofte faalt voor één van Zijn gelovige. Hij is getrouw aan Zijn Verbond dat Hij met ons in Christus Jezus heeft gemaakt, en dat Hij bezegeld heeft met het bloed van Zijn offerande. Hij is getrouw aan Zijn Zoon, en Hij zal nooit toelaten dat Zijn bloed tevergeefs werd gestort. Hij is getrouw aan Zijn kinderen, aan wie Hij het eeuwige leven heeft beloofd, en van wie Hij zich nooit zal afwenden.
Deze getrouwheid Gods is de grondslag en hoeksteen van onze hoop om te volharden tot het einde. De godvruchtigen zullen volharden in heiligheid, omdat God volhardt in genade. Hij volhardt in het zegenen en daarom volharden zij in het zich laten zegenen. Hij blijft Zijn volk bewaren, en daarom blijven zij Zijn geboden houden. Dit is een goede, vaste grond om op te rusten en is ook in heerlijke overeenstemming dat alles uit genade is. Aldus is het vrije gunst en oneindige genade, die de dageraad der zaligheid inluiden, en hetzelfde liefelijke klokkengelui blijft ons gedurende de ganse dag der genade tegenruisen.
U ziet, dat de enige redenen om te hopen dat wij bevestigd zullen worden tot het einde, en ten laatsten dage onstraffelijk zullen worden bevonden, in onze God zijn gelegen; maar in Hem zijn die redenen dan ook zeer overvloedig voorhanden. Zij liggen ten eerste in hetgeen God gedaan heeft. Hij is zo ver gegaan in het ons zegenen, dat het niet mogelijk is voor Hem om terug te gaan. Paulus herinnert ons, dat Hij ons ”geroepen heeft tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus.” Heeft Hij ons geroepen? Dan kan dat roepen niet te niet worden gedaan; want ”de genadegiften en roepingen Gods zijn onberouwelijk.” ”Die Hij geroepen heeft, deze heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, deze heeft Hij ook verheerlijkt.” Dit is de onveranderlijke regel van de goddelijke wijze van werken. Er is een algemene roeping, waarvan gezegd is: ”Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.” Maar de roeping waaraan wij thans denken, is van een geheel anderen aard. Die roeping betekent bijzondere liefde en maakt het bezit nodig van datgene waartoe wij geroepen zijn. In zulk een geval is het met de geroepene als met het zaad van Abraham, waarvan de Heere zei: ”Ik heb u geroepen van de einden der aarde, en zei tot u: Gij zijt Mijn knecht, u heb Ik uitverkoren, en heb u niet verworpen.”
In hetgeen de Heere gedaan heeft, zien wij sterke redenen voor onze bewaring en toekomstige heerlijkheid, omdat de Heere ons geroepen heeft tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus. Dat is: tot deelgenootschap met Jezus Christus, en ik wens, dat u goed nagaat wat dit betekent. Indien u inderdaad door de goddelijke genade bent geroepen, dan bent u in gemeenschap gekomen met de Heere Jezus Christus, zodat u mede-eigenaar met Hem bent geworden van alle dingen. Van nu voortaan bent u in het oog van de Allerhoogste één met Hem. De Heere Jezus heeft uw zonde in Zijn lichaam gedragen aan het hout, een vloek gemaakt zijnde, en te zelfder tijd is Hij uw gerechtigheid geworden, zodat u in Hem bent gerechtvaardigd. U bent van Christus, en Christus is de uwe.
Zoals Adam al zijn afstammelingen vertegenwoordigde, zo stelt zich Jezus voor allen die in Hem zijn. Evenals man en vrouw één zijn, zo is Jezus één met allen die door het geloof met Hem zijn verenigd, één door de band van het huwelijk, die niet verbroken kan worden. Ja meer, de gelovigen zijn leden van het lichaam van Christus, en aldus zijn zij één met Hem, door een liefdevolle, levende en blijvende vereniging. God heeft ons tot deze eenheid, deze gemeenschap, dit deelgenootschap geroepen, en in dit feit heeft Hij ons het teken en onderpand gegeven van ten einde toe bevestigd te zullen worden. Als wij buiten Christus beschouwd werden, dan zouden wij arme, vergankelijke eenlingen zijn, spoedig ontbonden en meegevoerd ter verwoesting; maar nu we één zijn met Jezus, zijn wij tot deelgenoten gemaakt van Zijn natuur, zijn wij begiftigd met Zijn onsterfelijkheid. Onze bestemming, ons lot is samen verbonden met het Zijne, en zo Hij niet verdorven kan worden, is het ook niet mogelijk dat wij omkomen.
Blijf veel bij dit deelgenootschap met de Zoon van God, waartoe u geroepen bent; want daarin ligt al uw hoop. U kunt nooit arm zijn, terwijl Jezus rijk is; want u bent in deelgenootschap met Hem. Gebrek kan u nooit kwellen, want u bent mede-eigenaar met Hem, die de Bezitter is van hemel en aarde. U kunt nooit falen; want hoewel een van de deelgenoten in deze firma arm en in zichzelf geheel insolvent is, daar hij niet bij machte is om één cent van de Euro te betalen van zijn grote schulden, is de andere deelgenoot onuitputtelijk rijk. In zulk een deelgenootschap bent u boven de invloed van de gedruktheid der tijden, van de wisseling der fortuin en van de schok van het einde van alle dingen. De Heere heeft u geroepen tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus, en door die daad heeft Hij u in volkomen veiligheid gebracht.
Wanneer u werkelijk een gelovige bent, dan bent u één met Jezus, en daarom bent u veilig. Ziet u niet dat dit zo zijn moet? U moet bevestigd worden tot het einde, tot de dag van Zijn openbaring, als u werkelijk één gemaakt bent met Jezus door de onherroepelijke daad Gods. Christus en de gelovige zondaar zijn in het vaartuig: tenzij Jezus in de golven verzinkt, kan de gelovige nooit door de golven worden verzwolgen. Jezus heeft Zijn verlosten zo zeer in verbintenis met Zichzelf gebracht, dat Hij eerst geslagen, verwonnen, onteerd moet zijn, eer de minste van Zijn vrijgekochten een haar van het hoofd gekrenkt kan worden. Zijn Naam staat aan hef hoofd van de firma, en voordat die Naam onteerd is zijn wij veilig tegen alle gevaar van te falen.
Laten wij dan met een volkomen vertrouwen voorwaarts gaan, de onbekende toekomst tegemoet, voor eeuwig samengesnoerd met Jezus, Indien de wereldlingen zouden roepen: “Wie is zij, die opkomt uit de woestijn, en liefelijk leunt op haar liefste?‘ Zo zullen wij blijmoedig belijden, dat wij leunen op Jezus, en dat wij al meer en meer op Hem wensen te leunen. Onze getrouwe God is een altijd overvloeiende bronwel van genot, en onze gemeenschap met de Zoon van God is een volle rivier van vreugde. Deze heerlijke dingen wetende, kunnen wij niet ontmoedigd zijn, veeleer zullen wij met de apostel uitroepen: “Wie zal ons scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Heere?”