Ik doe het niet om uwentwil, spreekt de Heere HEERE, het zij u bekend! Schaamt u en wordt schaamrood over uw wegen, gij huis van Israëli Ezechiël 36:32
Mijn God, ik heb tegen U gerebelleerd en toch hebt U mij liefgehad, onwaardige die ik ben! Hoe is het mogelijk! Ik kan mezelf niet trots opheffen, ik moet me in sprakeloze dankbaarheid voor u neerbuigen. Denk eraan, geliefde broeders, dat de genade die u en ik ontvangen hebben niet alleen onverdiend was, maar dat we er ook niet om hebben gevraagd. Zeker, u zocht naar genade, maar niet voordat de genade naar u zocht. Zeker, u hebt gebeden, maar niet voordat vrije genade u leerde bidden. U zou vandaag de dag nog steeds verhard van hart zijn, zonder God en zonder Christus, als vrije genade u niet had gered. Kunt u dan trots zijn? Trots op genade die, als ik het zo mag zeggen, u is opgedrongen? Trots op genade die u tegen uw wil gegeven is, totdat uw wil door soevereine genade werd veranderd?
En denk eens aan al de genade die u eerst geweigerd hebt. Christus houdt maaltijd met u, wees niet trots op Zijn gezelschap. Bedenk, er was een dag dat Hij klopte en dat u weigerde, dat Hij bij de deur kwam en zei: ‘Mijn hoofd is vervuld met dauw. Mijn haarlokken met nachtdruppen; doe Mij open, Mijn liefste’ – en dat u de deur in Zijn gezicht dichtsloeg en Hem niet wilde laten binnenkomen.
Wees dan niet trots op wat u hebt, want denk eraan dat u Hem eens verworpen hebt. Omhelst God u met Zijn liefdesarmen? Bedenk dat u zich eens tegen Hem verzette. Staat uw naam in Zijn boek geschreven? Ach, er is een tijd geweest dat, als u het had gekund, u de heilige woorden eruit gewist had die uw eigen zaligheid inhielden. Kunnen we, durven we onze verdorven hoofden met trots opheffen, wanneer al deze dingen ons in opperste deemoed het hoofd zouden moeten doen buigen?