Niets geeft de gelovige zoveel vreugde als de gemeenschap met Christus. Hij is net als anderen gelukkig met de gemeenschappelijke barmhartigheid van het leven, en hij kan blij zijn met Gods gaven en Gods werken; maar in al deze afzonderlijkheden, ja, zelfs als je al deze dingen bij elkaar optelt, zal hij niet zo’n grote vreugde vinden als in de heerlijke Persoon van zijn Heere Jezus. Waar anders is deze zoetheid te vinden dan in de gemeenschap die we met onze geliefde hebben ervaren? Als je iets van het innerlijke leven weet, zul je belijden dat onze hoogste, zuiverste en meest blijvende vreugde de vrucht moet zijn van de levensboom die zich in het midden van het Paradijs van God bevindt.