En er werd een groot teken gezien in den hemel; namelijk een vrouw, bekleed met de zon; en de maan was onder haar voeten, en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren; En zij was zwanger, en riep, barensnood hebbende, en zijnde in pijn om te baren. En er werd een ander teken gezien in den hemel; en ziet, er was een grote rode draak, hebbende zeven hoofden, en tien hoornen, en op zijn hoofden zeven koninklijke hoeden. En zijn staart trok het derde deel der sterren des hemels, en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, opdat hij haar kind zou verslinden, wanneer zij het zou gebaard hebben. En zij baarde een mannelijken zoon, die al de heidenen zou hoeden met een ijzeren roede; en haar kind werd gerukt tot God en Zijn troon.
En de vrouw vluchtte in de woestijn, alwaar zij een plaats had, haar van God bereid, opdat zij haar aldaar zouden voeden duizend tweehonderd zestig dagen. En er werd krijg in de hemel: Michaël en zijn engelen krijgden tegen de draak, en de draak krijgde ook en zijn engelen. En zij hebben niet vermocht, en hun plaats is niet meer gevonden in den hemel. En de grote draak is geworpen, namelijk de oude slang, welke genaamd wordt duivel en satanas, die de gehele wereld verleidt, hij is, zeg ik, geworpen op de aarde; en zijn engelen zijn met hem geworpen.
En ik hoorde een grote stem, zeggende in de hemel: Nu is de zaligheid, en de kracht, en het koninkrijk geworden onzes Gods; en de macht van Zijn Christus; want de verklager onzer broederen, die hen verklaagde voor onze God dag en nacht is nedergeworpen. En zij hebben hem overwonnen door het bloed des Lams, en door het woord hunner getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad tot de dood toe. Hierom bedrijft vreugde, gij hemelen, en gij, die daarin woont! Wee degenen, die de aarde en de zee bewonen, want de duivel is tot u afgekomen en heeft groten toorn, wetende, dat hij een kleinen tijd heeft. En toen de draak zag, dat hij op de aarde geworpen was, zo heeft hij de vrouw vervolgd, die het manneke gebaard had.
En der vrouwe zijn gegeven twee vleugelen eens groten arends, opdat zij zou vliegen in de woestijn, in haar plaats, alwaar zij gevoed wordt een tijd, en tijden, en een halven tijd, buiten het gezicht der slang. En de slang wieip uit haar mond achter de vrouw water als een rivier, opdat hij haar door de rivier zou doen wegvoeren. En de aarde kwam de vrouw te hulp, en de aarde opende haar mond, en verzwolg de rivier, welke de draak uit zijn mond had geworpen. En de draak vergrimde op de vrouw, en ging heen om krijg te voeren tegen de overigen van haar zaad, die de geboden Gods bewaren, en de getuigenis van Jezus Christus hebben Openb. 12:1-17
De grote strijd in de hemel is gestreden. Onze beroemde Michaël heeft de draak voor altijd overwonnen en wierp hem terneer. In de hoogste regionen heeft het grote beginsel van het kwaad een volkomen nederlaag ontvangen door het leven en sterven van onze Heere Jezus. Er is voor de zonde van de mens verzoening gedaan en de grote twist tussen God en de mens is tot een gelukkig einde gekomen. Eeuwigdurende gerechtigheid is aangebracht en de vrede Gods heerst in de hemel. Voortaan woedt de strijd hier beneden. In deze lagere regionen strijdt de overste van deze wereld met alle macht tegen de zaak van God en de waarheid. Dat brengt voor de zonen der mensen veel ellende teweeg, ellende waaraan nooit een einde komt, totdat satans macht volkomen is weggenomen.
Let erop dat, wanneer onze aartsvijand kwade pogingen onderneemt, hij met overleg en zorg te werk gaat. Wat dwazen ook kunnen doen, de duivel denkt voortdurend. Anderen kunnen achteloos en onnadenkend zijn, maar hij heeft geen rust en overweegt alles heel goed. Hij weet dat zijn tijd, of gelegenheid, kort is. Hij kijkt vooruit naar haar einde, want hij verkwist de tijd niet roekeloos en vergeet het einde niet. Hij waardeert zijn gelegenheid om zijn koninkrijk te handhaven, het volk van God te benauwen en de naam van Christus smaad aan te doen. Omdat hij weet dat het slechts een korte tijd is, gebruikt hij haar op deze wijze.
Dat zijn tijd kort is, leidt hij af uit de overwinning die Jezus al over hem heeft behaald. Bij het lezen van het twaalfde hoofdstuk van de Openbaring zagen we dat het Kind Dat ‘al de heidenen’ zal ‘hoeden met een ijzeren roede (…) weggerukt werd tot God en Zijn troon’ (vers 5). Vervolgens zagen we de strijd in de hemel en hoe de duivel op de aarde werd geworpen en zijn engelen met hem. Toen werd er een grote stem in de hemel gehoord, zeggende: ‘Nu is de zaligheid, en de kracht, en het koninkrijk geworden onzes Gods; en de macht van Zijn Christus; want de verklager onzer broederen, die hen verklaagde voor onze God dag en nacht is nedergeworpen’ (vers 10). De oude slang kan hieruit heel goed afleiden dat hij op aarde zal worden verslagen. Hij heeft immers al zo’n verpletterende nederlaag geleden dat hij uit de hemel is gevallen om nooit weer op te staan. Omdat de mannelijke zoon Christus Jezus hem in de strijd het hoofd bood en dat deed toen al zijn macht nog steeds niet was gebroken, en hem uit zijn hoge plaatsen heeft neergeworpen, is hij ervan overtuigd dat zijn regering ten einde en zijn gelegenheid kort is.
Zelfs nu voelt de satan een ketting om zich heen die een tijdje langer is gemaakt, maar geleidelijk korter zal worden gemaakt. Dan zal hij niet langer de aarde omzwerven, maar als een gevangene in zijn gevangenis liggen. Deze afvallige geest mag dan gevallen zijn, hij is pienter genoeg om vooruit te kijken naar de toekomst. O, waren de mensen half zo wakker en dachten ze toch aan hun einde! Ik smeek u op dit feit ten aanzien van de boze geest te letten, opdat ook u kennis zult leren verwerven en haar vervolgens voor praktische doeleinden gebruikt. Waarom zou het altijd zo zijn dat de machten van de duisternis wijzer schijnen te handelen dan de kinderen van het licht?
Voor één keer zou ik op iets willen wijzen: er zijn er onder de mensen die heel veel kennis hebben van belangrijke zaken, maar doen alsof ze er niet van weten. Hun kennis is een enorme berg afval dat opgeslagen is in de voorraadkamer van hun geest en nooit in de werkplaats is gebracht om voor praktische doeleinden te worden gebruikt.
Bijvoorbeeld. We weten dat we sterfelijk zijn. Toch leven we als zouden we nooit bestemd zijn om te sterven. Velen van ons moeten nodig het volgende gebed bidden: ‘Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen’ (Ps. 90:12). We moeten weten dat onze tijd kort is en er spoedig een einde aan ons leven komt. Toch weten we het niet bij bevinding, want we zijn niet zo ernstig als stervende mensen zouden moeten zijn. Hierin is de aartsvijand niet zo dwaas als wij, want hij weet zo goed dat zijn tijd kort is, dat hij dit feit niet vergeet en erdoor aan het werk wordt gezet.
Let goed op de richting waarin deze kennis op hem inwerkt. Ze wekt zijn gevoelens op. Zijn diepste gevoelen is de grootst mogelijke toorn, want hij weet niet hoe hij moet liefhebben. Gramschap is letterlijk zijn bestaan, zoals haat letterlijk zijn leven is. Hij weet niets van zachtaardigheid, niets van genegenheid. Daarom wekt het feit dat zijn tijd kort is, de belangrijkste hartstocht in hem op, en hij is zeer vertoornd. Zijn boze natuur is in vuur en vlam en hij is vreselijk opgewonden.
Hoezeer moet de kortheid van onze tijd ons hart in beweging brengen! Met welk een vurige liefde en vurige ijver moeten we de dag van ons tijdelijke verblijf hier doorbrengen! Wetende dat de tijd van ons sterven nabij is en de tijd waarin we God onder de kinderen der mensen kunnen dienen zeer kort is, moeten we opgewekt worden tot vurige liefde. We hebben er niet half die lust toe als we zouden moeten hebben. Duivelen voelen grote haat. Hoe komt het dat wij geen grote liefde gevoelen? Zouden zij vuriger zijn om te vernietigen dan wij zijn om te redden? Zouden zij springlevend zijn terwijl wij halfdood zijn?
Dat hij weet dat zijn tijd kort is, veroorzaakt bij de aartsvijand niet slechts emotie. Als gevolg van zijn grote woede wordt hij tot grote inspanningen aangezet. Zijn kracht wordt opgewekt, hij vervolgt de vrouw voor wiens zaad hij vreest en hij stort zijn toorn over haar uit.
Er is niets wat satan voor zijn boze zaak kan doen wat hij niet doet of niet zal doen. Wij kunnen halfslachtig zijn, maar hij is dat nooit. Hij is het beeld van onverdroten ijver en onvermoeibare ernst. Hij zal alles doen wat binnen de hem toegestane tijd kan worden gedaan. We kunnen ervan overtuigd zijn dat hij nooit één dag verloren zal laten gaan.
Anderzijds, mijn geliefden, moeten u en ik, omdat onze tijd kort is, aangespoord worden tot eenzelfde energie van niet-aflatende ijver, God gedurig erende, omdat ‘de nacht komt, wanneer niemand werken kan’ (Joh. 9:4). Mijn vriend, als u wilt dat uw kinderen tot Christus worden gebracht, spreek met hen, want ze zullen spoedig zonder vader of moeder zijn. Als u wilt dat uw werknemers worden behouden, doe dan alle moeite voor hun bekering, want ze zullen spoedig zonder werkgever zijn. Als u verlangt dat uw broer wordt bekeerd, spreek met hem, want uw zusterlijke liefde zal hem niet veel langer helpen. Prediker, als u uw gemeente door de Geest van God wilt behouden, tracht dat dan onmiddellijk te doen, want uw mond zal spoedig zwijgen. Onderwijzer op de zondagsschool, als u wilt dat uw klas in de schaapskooi van de Goede Herder wordt vergaderd, waardeer dan elke zondagse gelegenheid, want spoedig zullen zij die u kennen, u nooit meer kennen.
Dus zoals vanouds ‘gans Israël tot de Filistijnen aftrok, opdat een iegelijk zijn ploegijzer, of zijn spade, of zijn bijl, of zijn houweel scherpen liet’ (1 Sam. 13:20), zo heb ik er bij u op aangedrongen uw ijver op te wekken naar het voorbeeld van de vorst der duisternis. Zouden wij geen wijsheid leren uit zijn geraffineerdheid en vurige ijver uit zijn woede? Zal hij de tekenen der tijden waarnemen en zich daarom roeren, terwijl wij doorslapen? Zal het kwaad de zee en het land omgeven terwijl Gods kinderen in ledigheid rondkruipen? God verhoede dat. Ik smeek u, mijn vrienden, ontwaak uit uw slaap en zie de grote toorn van de oude draak.
In vers 12 vertelt de tekst ons dat de kortheid van satans gelegenheid zijn woede opwekt. We kunnen uit deze ene vermelding een algemene regel opmaken: al naargelang de tijd van de duivel wordt verkort, wordt zijn energie groter. We mogen het als een vaststaand feit aannemen dat, wanneer hij tot het uiterste tekeergaat, zijn kansen bijna voorbij zijn. Hij is zeer vertoornd, wetende dat zijn tijd kort is. Ik hoop dat er voor al diegenen die aan de goede kant zijn, wat onderwijs en troost in ligt. De Heilige Geest geve dat.
Wanneer de boze machten sterk worden, moeten we niet denken dat alles in de wereld om ons heen verkeerd gaat. We zouden dwaas zijn als we in wanhoop weenden omdat het onkruid aan het rijpen is, want is de tarwe ook niet aan het rijpen? Zeker, de doden worden slechter, maar als de levenden actiever worden, waarom zouden we dan treuren? Omdat blasfemie vreselijk wordt, ongelovigen het fundament van het geloof proberen te ondermijnen, of de wolken van het ongeloof dreigend worden, moeten we daarom niet concluderen dat we slechte tijden beleven zoals nooit eerder werden gekend.
Dikwijls is de ontwikkeling van het kwaad een teken dat er een gelijke of grotere ontwikkeling van het goede is. Het toppunt van het kwaad is vaak haar einde. Weet u niet dat in de wereld van de natuur de donkerste tijd van de nacht juist vóór het aanbreken van de dag is? Zou het zo ook niet in de geesteüjke en zedelijke wereld kunnen zijn? Zegt het oude spreekwoord niet over het jaar dat ‘als de dagen lengen, de nachten strengen’? Naarmate de lente komt en de dagen lengen, wordt de vorst dikwijls strenger. Is het ook niet voor de eenvoudigste geest duidelijk dat het keren van het getij plaatsvindt wanneer de eb haar grenzen heeft bereikt?
Precies zo, wanneer de zonde op haar hoogst is, is ze het dichtst bij haar val. Lees de geschiedenisboeken als bevestiging. Toen er geen stro werd gegeven om tichelen te strijken, werd Mozes gebruikt om hen die werden onderdrukt, te verlossen. Toen Farao het volk absoluut niet wilde laten gaan en zijn juk op de hals van Israël scheen genageld, ontblootte God Zijn heilige arm (Jes. 52:10) en de Rode Zee aanschouwde Zijn wraak. Wanneer despoten zeer tiranniek worden, komt het uur van de bevrijding. Wanneer men zonder blikken of blozen begint te liegen en de leugen zich doet gelden, is het de tijd dat de waarheid haar verijdelt. Wanneer Goliath met grote en stevige stappen rondloopt en de legers van Israël tart, is de steen al in de slinger en David nabij om de reus neer te slaan. Wees daarom niet bevreesd wanneer er grotere tegenstand komt, of als reeds bestaande opposities krachtiger lijken te worden. Het is in de geschiedenis immers altijd zo geweest dat het uur van het zegevieren van het kwaad het uur van haar ondergang is. Wanneer Bélsazar de heilige vaten ontwijdt, schittert het handschrift op de muur. Wanneer Haman aan de maaltijd van de koningin zit en het bloed van het hele Joodse volk zoekt, wordt voor hem op zijn eigen dak de galg klaargemaakt.
Zelfs tot aan het laatste uur van de geschiedenis zal men zien dat de duivel des te meer tekeergaat wanneer zijn rijk dichter bij haar einde is. Tot op het allerlaatst zal hij rondgaan om de volkeren, die op de vier uiteinden der aarde zijn, Gog en Magog, te verleiden om ze te vergaderen tot de strijd. Ze zullen in grote massa’s opkomen, wreed en meedogenloos voor de strijd, tot ‘de krijg van dien groten dag des almachtigen Gods’ (Openb. 16:14) te Armageddon.
Hier schijnt het alsof het licht van Israël uitgedoofd en de waarheid van God volkomen uitgeroeid moet worden. Maar in dat vreselijke uur zal de Heere glansrijk overwinnen. Hij zal Zijn tegenstanders slaan en uiteindelijk vernietigen. Dan zal de engel die in de zon staat, de gieren en al het gevogelte dat in het midden van de lucht vliegt oproepen zich te verzamelen tot het wrede feest van de wraak, om het vlees van de ruiters en de machtigen te eten. Dan zal ook ‘de duivel, die hen verleidde, geworpen worden in de poel des vuurs en des sulfers (…) en zullen gepijnigd worden dag en nacht in alle eeuwigheid’ (Openb. 20:10). Dan zal ook het gejuich worden gehoord: ‘Halleluja, want de Heere, de almachtige God, heeft als Koning geheerst’ (Openb. 19:6). Op de grootst mogelijke schaal is de grootte van de toorn van de draak een ware profetie van het einde van zijn regering.
Wat waar is op grote schaal, is algemeen waar op kleine schaal. In elk land zullen zendelingen ervaren dat de laatste hevige aanval van het heidendom het felst is. We zullen merken dat telkens wanneer de leugen en waarheid elkaar ontmoeten en de dwaling naar haar laatste verschansingen is verdreven, zij met hand en tand, uit alle macht, voor het leven vechten. Ze zijn zeer vertoornd omdat hun tijd kort is. Wanneer het verzet tegen het Evangelie haar gewelddadigste uiterste heeft bereikt en het schijnt alsof mensen de prediker van het Woord zouden vermoorden, kunt u erop rekenen dat in elk dorp of elke stad in Engeland, of in elk ander land, het met de macht van de tegenstand bijna is gedaan.
Nadat de dwaze bui is uitgewoed, zal daadwerkelijke vervolging ophouden. Er zal een tijd van rust, en misschien van een algemeen aanvaarden van het Evangelie komen. Als de dwaze hartstochten van de mensen eenmaal zijn uitgewoed, zullen ze weer bekoelen. Heeft God niet beloofd hen te weerhouden? Zoals de brandende hitte van de middagzon niet altijd duurt, maar geleidelijk minder wordt wanneer ze haar hoogste punt heeft bereikt, zo is het met de toorn van de mens, die de boze vijand zo vaak voor zijn lage doeleinden gebruikt.
Dezelfde waarheid zal voor ieder persoonlijk gelden. Wanneer God Zijn grote werk in het hart van een zondaar begint om hem tot Christus te leiden, is het geen slecht teken als de mens meer haat dan ooit jegens God gevoelt en meer afkeer van het goede dan voorheen. We hoeven niet te wanhopen wanneer hij meer dan ooit tot grote zonden wordt aangezet. De wreedheid van de verzoeking is een teken van de kracht waarmee satan om elk van zijn zwarte schapen strijdt. Hij zal zijn onderdanen niet verliezen als hij het kan voorkomen. Dus spant hij zich tot het uiterste in om hen onder zijn macht te houden. Hij is zeer ijverig en woest wanneer de kracht van de genade om hun behoud gaat zegevieren.
Dit feit wordt verder geïllustreerd in het leven van veel gelovigen. Er zijn tijden dat de strijd in het hart van de gelovige vreselijk woedt. Dat dierbare kind van God weet nauwelijks of hij wel een kind van God is en hij geeft bijna alle hoop op. Hij kan niet bidden of loven omdat hij er zijn aandacht niet bij kan houden. Hij kan de Bijbel niet zonder afschuwelijke gedachten lezen. Het schijnt alsof hij ten enenmale moet omkomen, want hem wordt geen rust gelaten om zijn hart te verkwikken. De aanvallen houden maar niet op en zijn zo hevig. Zulke vreselijke tijden van aanvallen worden meestal gevolgd door jaren van vrede, rustige dienstvaardigheid, heiligheid en gemeenschap met God. Satan weet wanneer God aan het kwellen van de vrome grenzen gaat stellen. Daarom gaat hij buitengewoon tekeer omdat zijn tijd kort is.
Het is heel opmerkelijk dat sommigen van de grootste van de heiligen te midden van de vreselijke strijd om dezelfde reden zijn gestorven: de hond jankte tegen hen omdat hij wist dat ze spoedig buiten zijn bereik zouden zijn.
U zou niet denken dat Maarten Luther, zo’n moedige en krachtige man dat hij de paus en de duivel kon tarten, op zijn sterfbed zo bedroevend onzeker was. Toch was het zo: zijn zwaarste strijd was de eindstrijd. Hij was meer dan overwinnaar (Rom. 8:37), maar de strijd was vurig, alsof de duivel, die oude lafaard, wachtte totdat hij zijn tegenstander eronder had, wachtte totdat hij zwak en krachteloos was. Toen besprong hij hem om hem ongenadig te kwellen omdat hij hem niet kon verslinden.
Zeker, Luther had het de duivel moeilijk gemaakt en we verwonderen ons niet over de kwaadaardigheid van de vijand. Satan wist dat hij spoedig voor altijd buiten het bereik van zijn vurige pijlen zou zijn. Daarom moest hij een laatste schot op hem lossen.
Dit was precies hetzelfde geval met John Knox. Nadat men hem diep had zien zuchten en had gevraagd waarom hij dat deed, antwoordde Knox:
Ik heb vroeger tijdens mijn broze leven veel beproevingen en aanvallen van de duivel doorstaan. Maar nu heeft hij mij heel erg aangevallen en al zijn krachten aangewend om mij te verslinden en een einde aan mijn leven te maken. Dikwijls daarvoor heeft hij mij mijn zonden voor ogen gesteld en geprobeerd mij tot wanhoop te verleiden en door de verlokkingen van de wereld te verstrikken. Maar deze wapens werden verbroken door het zwaard van de Geest, Gods Woord, en het lukte de vijand niet. Nu heeft hij mij op een andere manier aangevallen: de listige slang heeft geprobeerd mij ervan te overtuigen dat ik de hemel en de eeuwige gelukzaligheid heb verdiend door het getrouw vervullen van mijn ambtelijke bediening. Maar geloofd zij God Die mij in staat heeft gesteld deze vurige pijl af te slaan en uit te blussen door mij gedeelten uit de Schrift voor de geest te doen roepen, zoals: ‘Wat hebt gij, dat gij niet hebt ontvangen?’ (1 Kor. 4:7). En: ‘Doch door de genade Gods ben ik, dat ik ben (…) niet ik, maar de genade Gods, Die met mij is’ (1 Kor. 15:10). Hierop verliet hij mij als een die overwonnen is.
Hiervoor zeg ik mijn God dank door Jezus Christus, Wien het heeft behaagd mij de overwinning te geven. Ik ben er zeker van dat de verzoeker mij niet meer zal aanvallen. Maar binnen korte tijd zal ik, zonder enige grote lichamelijke pijn of zielsangst, dit sterfelijke en ellendige leven ruilen voor een zalige onsterfelijkheid door Jezus Christus.
Verwondert het u dat de duivel vurig begeerde iemand die zijn heerschappij zoveel klappen had toegebracht, nog een klap te geven? Wees daarom helemaal niet verbaasd wanneer satan tegen u woedt en ook niet alsof het schijnt dat u aan zijn macht bent overgegeven. Verheug u veeleer hierin dat zijn grote toorn erop wijst dat zijn tijd kort is. Hij voert des te wreder strijd met ons, alleen omdat hij weet dat hij uiteindelijk zal worden verslagen. Zijn ontaarde geest verheugt zich in het kleinste kwaad. Als hij niet kan vernietigen, zal hij onrustig maken. Als hij niet kan doden, zal hij verwonden.
Listig als hij is, handelt hij dwaas door een zinloos doel na te jagen. In zijn strijd tegen het zaad van de vrouw, weet hij dat hij tot de nederlaag is gedoemd. Niettemin knaagt hij aan de hiel die zijn kop vermorzelt. Het kwade is gedoemd om te volharden in de kwaadwilligheid ondanks dat het weet dat alles tevergeefs is – om voor altijd overwonnen te worden door het onoverwinnelijke Zaad van de levende God en toch voor altijd tot de strijd terug te keren. Sisyphus, die een reusachtige steen die naar beneden rolt steeds weer naar boven duwt, is een juist beeld van de duivel die tevergeefs tracht om de waarheid van haar plaats te verdrijven. Satans pogingen zijn inderdaad ‘tevergeefse arbeid’ (Gal. 4:11).
Ik wil de aandacht vragen voor een bijzonder geval. Voor de ziel die tot Christus komt, heeft satan vaak grote toorn, wetende dat zijn tijd kort is. Mijn bedoeling is diegenen te troosten die ontwaakt zijn en de Zaligmaker zoeken. Als ze worden geplaagd, wens ik dat ze heel vlug vrede, rust en hoop zullen vinden. Van de arme man die door een boze geest was bezeten en tot Christus werd gebracht, lezen we dat ‘als hij naar Hem toekwam, de duivelen hem scheurden en verscheurden’ (lees: deden stuiptrekken, Luk. 9:42). Dat is de methode van de grote vijand: wanneer hij op het punt staat uitgeworpen te worden, komt zijn kracht meer dan ooit openbaar, opdat hij, indien mogelijk, de ziel zal vernietigen vóórdat ze vrede met God heeft gevonden.
Helpe de Trooster mij wanneer ik u probeer te bemoedigen.
Satan weet dat zijn tijd kort is
Ons eerste punt zal dit zijn: hoe weet satan dat iemands tijd kort is? Hij waakt met een voortdurende haat over alle zielen die onder zijn macht zijn. Als een schildwacht doorwandelt hij de legerplaats. Hij gaat de gangen na van een ieder die weleens uit zijn leger zou kunnen weglopen.
Er zijn mensen in wier hart de verzoeker rustig woont, zoals een vorst in zijn paleis. Hun geest is zijn favoriete woonplaats. Hij gaat in en uit wanneer hij wil en doet alsof hij er thuis is. Hij rekent de natuur van de mens als zijn eigen erfgoed en werkt zijn kwaad genoegen in hem. Helaas geeft de misleide mens zijn leden over als wapenen der ongerechtigheid en wordt hij gewillig betoverd (zie Rom. 6:13). Al de vermogens van de mens zijn voor de satan de vele kamers om in te wonen en zijn gevoelens vele vuren en smidsen om mee te werken.
Ten slotte komt er, wanneer goddelijke genade tussenbeide komt, een verandering. Satan die daar twintig, dertig, veertig, vijftig of zestig jaar heeft gewoond, begint te denken dat hij niet in staat zal zijn daar veel langer zijn verblijf te houden. Hij merkt dat zijn tijd kort is.
Ik denk dat satan dit begint te merken omdat hij ontdekt dat hij niet meer zo welkom is als hij was. De man had de zonde lief en vond er zijn vermaak in. Maar nu is de zonde niet meer zo zoet als ze was. Haar smaak is laf en flauw. De bekoringen van de zonde worden minder. Haar genoegens worden leeg, ijdel, waardeloos. Dit wijst op een grote verandering.
Eens hield de mens open huis wanneer er ook maar een zonde aankwam om haar met alle gastvrijheid te verwelkomen. Maar nu is de ziel niet meer zo begerig. Zelfs de gewone, inwonende lusten geven niet meer zoveel voldoening als voorheen. Ook wordt er niet meer zo veel voedsel aan gegeven. De vorst der duisternis en zijn hofhouding zijn uit de gunst. Dat wijst erop dat ze spoedig moeten vertrekken. Wanneer de zonde haar zoetheid verliest, verliest satan zijn macht. De tegenstander bemerkt dat hij spoedig zijn drakenvleugels moet uitstrekken wanneer hij ziet dat het bewoonde hart genoeg van hem krijgt en zich uit zijn betoveringen losrukt.
De zekerheid dat hij snel wordt verdreven, groeit als hij niet het onderdak krijgt dat hij had. De mens was eens belust op de zonde. Hij ging op jacht naar het kwaad, jaagde het achterna en stelde zich in de weg van de verzoeking. Toen regeerde de satan ongestoord. Maar nu gaat de mens de plaatsen verlaten waar de zonde openlijk wordt bedreven. Hij laat de bekers van de opwinding, die de ziel in vlam zetten, staan. U ziet hem naar een kerk gaan en naar een preek luisteren, terwijl hij vroeger de kroegen bezocht en van een zondig lied in een theater genoot.
Deze verandering zint de duivel niet. Hij ziet haar als een waarschuwing dat hij spoedig de sleutel zal moeten afgeven. De man drinkt en vloekt niet zoals hij eens deed. Ook bezwijkt hij niet snel voor elke verleiding. De vis gaat het aas uit de weg. De ontwaakte mens heeft nog geen keuze voor Christus gemaakt, maar is niet langer op zijn gemak in de slavernij en niet langer de blijde slaaf van de ongerechtigheid. Hij is op de verkeerde weg, maar hij holt er niet op. Integendeel. Hij blijft staan, slaakt een zucht en wenst dat hij de slechte weg kon verlaten. Graag zou hij weten hoe hij over een heg moet springen om op de smalle weg te komen. Satan merkt dat allemaal en zegt tegen zichzelf: Ze staan niet voor mij klaar zoals altijd. Er is weinig bereidheid om mijn opdrachten te doen. Daaraan merk ik dat mijn tijd kort is.
Satan is er nog meer van overtuigd dat zijn bezit van het hart van een mens van korte duur is wanneer hij op de deur van dat hart een hand hoort kloppen waarvan hij de kracht heeft gevoeld. Hij weet wat voor soort klop het is: een zacht, maar onweerstaanbaar kloppen op het hart. Onophoudelijk, blijvend, volhardend is de klop van Eén Die binnen wil komen. Er wordt geklopt door Eén Die een doorboorde hand heeft. Hij klopt niet als iemand wiens kracht in een klap ligt, maar als Eén Wiens tranen en liefde Zijn aanvalswapenen zijn. Zijn klop heeft een kracht van ontferming en is zo onweerstaanbaar als tedere liefde. Omdat satan Hem hoort kloppen en merkt dat de bewoner van het huis het ook hoort en bereid is de deur open te doen, is hij bang. Wanneer het hart zich laat vermurwen op het geluid van de roep van het Evangelie, siddert hij meer. Als het kloppen steeds voortduurt en de bewoner in het holst van de nacht wakker maakt, een geluid dat wordt gehoord te midden van het lawaai van het verkeer en boven het gelach van de dwazen uit, zegt hij: ‘Mijn tijd is kort.’ Hij kent de hand die zijn kop lang geleden vermorzelde en haar kloppen is onheilspellend voor hem.
Hij weet dat er in de zachtmoedigheid van Jezus een onweerstaanbare kracht is die moet en zal overwinnen. Daarom weet hij dat zijn bezit van de woning hachelijk is wanneer het Evangeüe in het hart bevindelijk wordt ervaren. Tussen het kloppen in hoort hij een stem die zegt: ‘Doe Mij open (…), want Mijn hoofd is vervuld met dauw, Mijn haarlokken met nachtdruppen’ (Hoogl. 5:2). Hij weet dat deze smekende stem de ondergang van zijn macht voorspelt.
Nog een teken voor de vijand dat zijn tijd kort is, is wanneer hij weet dat de bewoner van het huis soms heimelijk naar het gerechtshof gaat en om een bevel tot uitzetting tegen hem vraagt. U weet wat ik bedoel – wanneer de man gevoelt dat hij zelf de zonde niet uit de weg kan ruimen en de satan niet in eigen kracht kan overwinnen. Daarom roept hij: ‘O God, help mij. O God, verdrijf om Christus’ wil de oude draak uit mijn ziel. Ik smeek het u.’ Dat is om een bevel tot uitzetting vragen. Dat is naar het hemelse gerechtshof gaan en de grote Koning dringend verzoeken een dagvaarding uit te schrijven en Zijn gerechtsdienaar te sturen om de inbreker uit te zetten, zodat hij de geest niet langer zal verontreinigen.
‘Ah,’ zegt de boze, ‘dit is niet veel langer de plaats voor mij, want zie, hij bidt.’ Voor satan zijn de gebeden van overtuigde zondaren feller dan de vlammen van de hel. Wanneer zij bidden, moet hij weg zijn. Wanneer mensen de trompet van het gebed blazen, moet hij roepen: ‘Terugtrekken!’ Langer in het kamp blijven gaat niet wanneer de voorhoede van het gebed is gekomen om bezit te nemen van het hart.
Er is nog een teken waaraan satan weet dat zijn tijd kort is. Dat is wanneer de kracht van de Heilige Geest duidelijk in de geest aan het werk is. Het licht is binnengekomen en de zondaar ziet en weet wat hij voorheen niet zag en wist. Satan haat het licht evenzeer als hij de duisternis liefheeft. Zoals een uil in het daglicht, voelt hij dat hij niet op zijn plaats is. Ook komt er vanbinnen leven, door de Heilige Geest. De man gaat de dingen beseffen, wordt gevoelig en boetvaardig. Satan die de dood liefheeft en zich altijd tussen de graven ophoudt, moet van het leven vandaan vluchten. De Heilige Geest begint op de mens zelf zeer genadig te werken. Satan kent elke klop van de kracht van de Geest, want het is de dood van zijn macht. Dus zegt hij: ‘Ik zal gaan naar de plaats vanwaar ik uitgegaan ben, want dit huis staat te schudden alsof een aardbeving het doet beven.’ Blijde tijdingen voor een hart dat lang door deze wrede vijand werd gekweld. Weg, vijand. Aan uw vernietigingen zal spoedig voorgoed een einde komen!
Satan spreidt zijn woede tentoon
Aangezien de korte duur van satans verblijf zijn woede opwekt, moeten we er vervolgens op letten hoe hij zijn hevige woede tentoonspreidt. Zijn toorn woedt in iedereen verschillend.
Satan laat zien dat hij op sommigen zeer vertoornd is door tot uitwendige vervolging aan te zetten. De man is nog geen christen, in feite is hij nog niet bekeerd. Maar satan is zo bang dat hij behouden zal worden dat hij al zijn honden op hem loslaat. De arme ziel gaat de werkplaats binnen. Hoewel hij zijn ogen zou geven als hij zou kunnen zeggen: ‘Ik ben een christen’, kan hij dat eigenlijk niet zeggen. Niettemin beginnen zijn medewerkers hem zozeer aan te vallen als zou hij waarlijk een van de gehate volgelingen van Jezus zijn. Ze bespotten hem omdat hij ernstig en ingetogen is, omdat hij gaat nadenken en zich netjes gaat gedragen, naar het Evangelie gaat luisteren en zich om het beste gaat bekommeren. Voordat het Christuskind werd geboren, wilde de draak Het verslinden. Voordat een mens christen wordt, doet de overste van de macht van de lucht al het mogelijke om hem, indien mogelijk, te vernietigen.
De duivel is vastbesloten niets te verliezen door achter te zijn. Hij begint zodra genade begint. Is er nu geen genade in de ontwaakte mens en is zijn reformatie slechts een opwelling van berouw, dan is het zeer waarschijnlijk dat de spottende opmerkingen van de goddelozen bij hem alle aandacht voor de middelen der genade zullen wegnemen. Maar als de Heere Jezus Christus werkelijk op zijn deur heeft geklopt en de Geest van God is begonnen te werken, zal deze tegenstand haar doel niet dienen. De Heere zal voor deze arme ziel vleugelen vinden, zodat hij van de beproeving, die hij tot nu toe niet in staat is te dragen, weg kan vliegen.
Ik heb weleens meegemaakt dat zulke tegenstand er zelfs toe heeft bijgedragen om satans werk te vernietigen en om precies het tegenovergestelde doel te bewerken. Ik ken een man die heel veel moeite had met de waarheid van de Schriften en de leerstellingen van het Evangelie, hoewel hij de waarheid oprecht onderzocht. Hij begon naar de kerk te gaan waarvan ik predikant ben, en naar het Evangelie te luisteren, eerder als onderzoeker dan als gelovige. Op dat punt kon hij niet zeggen dat hij een christen was, al wilde hij half dat hij dat kon. Nu gebeurde het dat de weerstand die hij onmiddellijk van de wereld kreeg, zijn geloof in de Bijbel versterkte en min of meer een ontbrekende schakel tussen hem en de waarheid werd. Vanwege de spottende opmerkingen zei hij tegen zichzelf: Waarom zouden ze mij allemaal aanvallen alleen in de veronderstelling dat ik een christen ben? Als ik een moslim of jood zou zijn geweest, zouden ze me vreemd aangekeken en met rust gelaten hebben. Maar omdat ze me er alleen van verdenken dat ik christen word, vallen ze mij allemaal minachtend en woedend aan. Hoe komt dat toch? Is dit geen bewijs dat ik gelijk heb en dat het Woord van God gelijk heeft? Stond er immers niet dat er vijandschap zou zijn tussen het zaad van de slang en het zaad van de vrouw (Gen. 3:15)?
De duivel wist niet waar hij mee bezig was toen hij die jongeman tegenstond en een gelovige van hem maakte door dat wat bedoeld was om hem het ongeloof in te jagen. Als de mensen van deze wereld het geloof van onze Heere Jezus Christus vuriger dan wat dan ook tegenstaan, moet daar toch iets bijzonders in zijn, iets wat haaks staat op hun zondige wegen of trotse verwachtingen, iets wat van God is. Dat concludeerde mijn jonge vriend uit de behandeling die hij ontving en die conclusie versterkte hem in zijn geloof. U ziet dus dat satan, wanneer zijn tijd kort is, zijn heerschappij dikwijls hoopt te behouden door de ontwaakte zondaar fel te vervolgen.
Veel erger is echter zijn andere methode om zijn woede te laten zien, namelijk, door water als een rivier uit zijn mond te spuwen om onze hoop die we pas hebben ontvangen, uit te blussen. Wanneer de hoopvolle hoorder nog geen vrede en rust heeft gevonden, zal satan hem soms benauwen met twijfels, godslastering en aanvechtingen, zoals hij nooit eerder heeft gekend. Het heeft de aangevochten mens verbaasd en hij heeft tegen zichzelf gezegd: Hoe kan dat? Kan mijn verlangen naar Christus het werk van God zijn? Het wordt steeds slechter met mij. Ik heb me nooit zo verdorven gevoeld, totdat ik een Zaligmaker begon te zoeken. Toch is dit niet iets vreemds, hoe fel de beproeving ook is.
Satan zal alle mogelijke twijfels inblazen over de inspiratie van de Schrift, het bestaan van God, de Godheid van Christus en over alles wat is geopenbaard, totdat het arme hart, dat ernstig naar het heil verlangt, nauwelijks weet of er nog wel iets waar is. De gedachten van de man zullen zó verward zijn dat hij amper zal weten of hij op zijn hoofd of op zijn voeten staat: ‘Zij dansen en waggelen als een dronken man, en al hun wijsheid wordt verslonden’ (Ps. 107:27). Hoe meer ze de Bijbel lezen en de genademiddelen waarnemen, hoe meer ze geneigd zullen zijn tot twijfelen en het loochenen van God. Twijfels die ze voorheen nooit kenden, zullen hen kwellen, zelfs al proberen ze vroom te zijn.
De boze bewoner wordt gesommeerd te vertrekken. Hij besluit, zolang hij nog binnen de deuren is, alle schade aan te richten die in zijn macht ligt. Zie hoe hij kostbare waarheden tenietdoet en de rijkste verwachtingen de bodem inslaat. En dat allemaal met de verfoeilijke bedoeling om zijn wrok op de arme ziel af te reageren.
In zo’n tijd zal satan ook dikwijls al onze slechtste natuurlijke hartstochten opwekken en tot uitspatting en losbandigheid aanzetten. De ontwaakte zondaar zal er versteld van staan wanneer hij bemerkt dat hij wordt gekweld door gemener en bozer aanvechtingen dan hij ooit eerder heeft gevoeld. Hij zal zich tegen de aanval verzetten en ertegen strijden, maar hij kan zo hevig zijn dat hij aan het wankelen wordt gebracht. Hij kan bijna niet geloven dat het vlees zo verdorven is. Het schijnt alsof de man, die verlangend zoekt naar de hemel te gaan, in zo’n tijd door zeven sterke duivels voor eeuwig naar de diepten van het verderf wordt gesleept. Hij heeft het gevoel dat hij nooit eerder zonden heeft gekend of zo volkomen onder hun macht was geweest. De satanische troepen slapen alsof ze in een rustige vesting zijn, terwijl de man in de ban van de zonde is. Maar zodra het hart door de liefde van Immanuël schijnt te worden ingenomen, gaan de helse soldaten tekeer zo erg als ze kunnen en vertrappen ze alle gedachten en verlangens van de ziel.
Satan kan de zoeker ook op een andere manier aanvallen, met heftige beschuldigingen en veroordelingen. Hij beschuldigt niet zomaar mensen, want hij weet heel goed dat ze heel goede vrienden van hem zijn. Maar wanneer hij mogelijk iemand kwijtraakt, verandert hij zijn toon en dreigt en veroordeelt hij. Hij schreeuwt: ‘Wat, u behouden? Dat is onmogelijk! U weet wie u vroeger was. Denk aan uw vroegere leven.’ Dan rakelt hij een ware hel voor de ogen van de mens op. ‘U!’ beschuldigt hij. ‘Wel, zelfs vanaf u zich voordeed iets beter te zijn en de genademiddelen bent gaan waarnemen, weet u dat u met een verlangend oog teruggezien en naar uw oude genoegens gehunkerd hebt. Het is absoluut onmogelijk dat u een dienaar van Christus bent! Hij wil een schooier zoals u niet in Zijn huis hebben. De grote Aanvoerder zal nooit oprukken aan het hoofd van een regiment dat te schande wordt gemaakt door mensen zoals u te ontvangen.’
In De Christenreis naar de eeuwigheid beschrijft Bunyan Apollyon, staande aan de overkant van de weg. Hij gebruikt zijn helse trawanten om de pelgrim te vloeken niet verder te gaan. Daar zou hij zijn ziel doden. Dan begint hij alle soorten vurige pijlen naar hem te werpen. Een ervan is: ‘Toen u bijna in de poel Wanhoop versmoorde, verloor u aanvankelijk de moed om op weg te gaan. Toen u de leeuwen zag, deed dat u bijna teruggaan. U bent uw nieuwe Meester al ontrouw geweest!’ Denk eens een moment aan de duivel die ons vanwege de zonde berispt. O, kon de arme, terneergedrukte ziel deze hypocriete beschuldiger toch uitlachen. Hij haat immers dat hij wordt veracht. Toch verdient hij dat zeer. Lach hem uit, jonkvrouw, dochter van Sion, want hij is zeer vertoornd omdat zijn tijd kort is. Wie is hij dat hij een beschuldiging tegen ons zou inbrengen? Laat hij zich om zichzelf bekommeren. Hij heeft genoeg te verantwoorden. Wanneer hij in een aanklager verandert, is dat genoeg voor Gods kind om hem honend uit te lachen. Wanneer u in deze hachelijke situatie verkeert, is het toch niet gemakkelijk om te lachen, want het hart staat op het punt van smart te breken.
Het is bekend dat satan op zulke momenten stortvloeden van godslasteringen in de arme, verontruste geest uitgiet. Ik herinner me niet dat ik als kind godslasterlijke taal heb gehoord. Stipt opgevoed en buiten het gevaar gehouden, kan ik volgens mij slechts een of twee keer profane taal hebben gehoord. Maar toen ik de Heere zocht, herinner ik me duidelijk de plaats waar de afschuwelijkste godslasteringen, die ooit door de menselijke geest gingen, door mijn geest schoten. Ik hield mijn handen stevig voor mijn mond, uit vrees dat er een van naar buiten zou komen. Ik had ze niet zelf bedacht. Evenmin had ik ze weer opnieuw voor de geest gehaald. Het waren de directe inblazingen van satan zelf, die vastbesloten was om mij, indien mogelijk, wanhopig te maken.
Lees Genade overvloeiende voor de grootste der zondaren het verhaal van de vijf jaar die voor John Bunyan onder deze bijzondere beproeving een kwelling waren. U zult zien hoe satan steeds tegen hem zei: ‘Verkoop Christus, verkoop Christus. Geef Christus op.’ Terwijl hij zijn dagelijks werk deed, klonk het steeds in zijn oren:
‘Verkoop Christus. Verkoop Christus.’ Toen Bunyan uiteindelijk in een moment van kwelling dacht dat hij zei ‘Laat Hem gaan, indien Hij wil’, kwam de beschuldiging ‘Nu is het helemaal met u gedaan. Jezus wil niets met u te maken hebben, want u hebt Hem opgegeven. U bent een Judas. U hebt uw Heere verloochend.’ Toen de arme mens met tranen de Heere zocht en weer rust vond, zat een andere vreselijke insinuatie hem op de hielen. In die tijd was John Bunyan voor de duivel een te kostbare knecht die hij gemakkelijk kon verliezen. De vijand had misschien wel enig vermoeden wat voor soort knecht van God de bekeerde ketellapper zou worden en wat voor soort dromen Bunyan zou hebben die de harten van veel generaties zouden bekoren. Dus zou satan hem niet laten gaan zonder al de helse troepen te sommeren om wraak op hem te nemen als ze hem niet in hun dienst konden vasthouden. Maar Bunyan ontkwam en zo zullen ook anderen in eenzelfde situatie ontkomen.
O, gebonden slaaf van de duivel, moge u genade ontvangen om naar Jezus weg te sluipen. Haast u onmiddellijk weg uit satans macht. Anders zal hij, zolang hij enige gelegenheid heeft, zijn grote toorn jegens u tentoonspreiden.
Hoe met de aanvallen van satan om te gaan
Onze derde overdenking moet zijn hoe we aan dit alles het hoofd moeten bieden. Hoe moeten we satan tegemoet treden terwijl hij zijn grote toorn laat zien, omdat zijn tijd kort is?
Ten eerste. Als hij zó woedend wordt, laten we hem er dan des te vlugger vanaf helpen. Als hij rustig blijft, moeten we zelfs dan er alles aan doen om van zijn verkeerde gezelschap af te komen. Maar als hij deze grote toorn tentoonspreidt, laten we hem dan onmiddellijk uitwerpen. In Gods Naam, als de draak tekeergaat, laten we hem slaan. Als er enige gelegenheid is om hem er door de voor- of achterdeur uit te krijgen, doe het onmiddellijk. Wacht daar zelfs niet één uur mee. Een duivel die raast, die ons doet vloeken en ons dan beschuldigt, verleidt en verraadt, is zo’n gevaarlijke bewoner van een hart dat we hem niet mogen dulden. Emit moet hij en wel onmiddellijk. Het is beter dat er een leger leeuwen in ons huis woont dan de duivel in ons hart.
Heere, gooi hem er onmiddellijk door Uw genade uit. We besluiten eens en voor altijd oorlog met hem te voeren. We zullen niet langer aarzelen. Dat durven we niet. We zullen niet meer wachten. Het is meer dan ons leven waard. Niet morgen, maar vandaag moet de tiran gaan. O Heere, verdrijf de oude draak met al zijn helse gezelschap van zijn troon!
Dat is het eerste advies dat ik u geef. Laat de vijand onmiddellijk door goddelijke genade worden uitgeworpen.
Laten we vervolgens, voor zover we hem er niet zonder hulp door onze eigen pogingen uit kunnen krijgen, om kracht roepen tot de Sterke Die deze overste van de macht der lucht kan uitdrijven. Er is leven in een blik op Jezus Christus. Zodra dat leven komt, verliest deze overste van de duisternis zijn heerschappij en macht. O ziel, u hoeft niets anders te doen dan alleen op Jezus Christus te zien. Bekommerd als u bent en bijna verteerd, nu is het uw tijd om uw vertrouwen te stellen in Jezus Die machtig is om te verlossen.
U kent de tekst in Amos die spreekt over de schaapherder, die twee schenkels of een stukje van een oor uit de muil van de leeuw redt (Am. 3:12). Het schaap was bijna verslonden, maar toch trok hij de laatste overblijfsels van de prooi tussen de kaken van de leeuw vandaan. Als er van u niets meer is overgebleven dan twee schenkels en een stukje van een oor, kan onze machtige Schaapherder u nog uit de leeuwentanden trekken en u weer gezond maken, want Hij zal Zijn schaap zelfs niet in zijn hoogste nood verliezen.
Wat kunt u tegen satan doen? U zou zo graag van hem verlost zijn, maar wat kunt u doen? Doe niets anders dan dit: roep tot zijn Meester tégen hem. Hij kan machtig zijn, maar stuur de Almachtige op hem af. Verwijs hem die u beschuldigt, naar uw Advocaat. Wanneer hij u uw zonden te zien geeft, gooi dan het bloed der verzoening in zijn gezicht. Hier is een tekst die hem terug naar zijn hol jaagt: ‘Het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde’ (1 Joh. 1:7). Nog een tekst: ‘Dit is een getrouw Woord, en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben’ (1 Tim. 1:15). Vecht niet langer met de listige vijand. Geef de oude verleider geen antwoord. Als hij zegt dat u een godslasteraar bent, geef dat toe. Als hij zegt dat u totaal verloren bent, beken het. Werp u vervolgens aan de voeten van Jezus en Hij zal uw vijand overwinnen en u in vrijheid stellen.
Ook dit is een troost voor u: hoe meer hij tekeergaat, hoe meer uw arme, verontruste hart moet worden aangemoedigd te geloven dat hij spoedig zal zijn vertrokken. Ik waag te zeggen dat niets hem vlugger zal doen gaan dan uw volkomen geloof dat hij móet gaan. De onverschrokken hoop is een wapen waar hij bang voor is. Zeg hem dat hij gauw moet gaan. Hij heeft u beschuldigd, vergif in uw geest gegoten en u doen geloven dat u God lastert, terwijl niet u, maar hij God lastert. Zeg tegen hem: ‘Je zult gauw vertrokken zijn. Je kunt wel tekeergaan, maar je zult moeten vertrekken.’
‘Ik heb u helemaal in bezit,’ zegt hij, ‘lichaam en ziel, en ik triomfeer over u.’
Antwoord hem: ‘En zou je over mij triomferen, zoals je doet, als je niet wist dat je spoedig zult zijn uitgedreven?’
‘Aha,’ zegt hij, ‘u zult verloren gaan.’ Hij brult tegen u alsof hij op het punt staat u te verslinden.
Zeg tegen hem: ‘Als het zeker was dat ik verloren zou gaan, zou je mij dat niet vertellen. Je zou aangename liederen in mijn oor zingen en mij naar de ondergang verlokken. Je moet gaan. Je weet dat je moet gaan.’
‘O’, zegt hij. ‘Het is onmogelijk dat u wordt behouden. U zult worden verdoemd. U zult de heetste plaats in de hel hebben.’
‘Maar wie heeft jou gezonden om mij dat te vertellen?’ antwoordt u. ‘Je hebt nog nooit de waarheid gesproken. Je bent een leugenaar vanaf het begin en je zegt dit alleen omdat je moet gaan. Je weet datje moet gaan.’ Zeg hem dat en het duurt niet lang of hij zal vertrekken. Zeg: ‘Verblijd u niet over mij, o mijn vijand! Wanneer ik gevallen ben, zal ik weder opstaan’ (Mi. 7:8).
Zeg hem dat u zijn Meester kent. Zeg hem dat hij aan uw hiel kan knagen, maar u herinnert aan de Ene Die zijn kop vermorzelde. Wijs op zijn vermorzelde kop. Hij probeert die altijd te verbergen als hij dat kan. Zeg hem dat zijn kroon aan stukken is geslagen, waar dat gebeurde en wiens gezegende hand dat deed.
Terwijl u hem deze dingen vertelt, zal hij achteruitdeinzen. U zult alleen met Jezus zijn. Dan zal Jezus tegen u zeggen: ‘Waar zijn deze uw beschuldigers?’ (Joh. 8:10). U zult om u heen kijken en de vijand zal zijn vertrokken. Dan zal uw gezegende Meester zeggen: ‘Zo veroordeel Ik u ook niet; ga heen, en zondig niet meer’ (vers 11). Schenke de Heere ons nu zo’n verlossing van onze aartsvijand omwille van de dure zaak van Christus. Amen.