Wat heb ik gedaan? Jeremia 8:6
God wordt misschien wel nergens zo genadig voorgesteld als in die Bijbelgedeelten, waar Hij uitgebeeld wordt als neerbuigend van de troon en als komend vanuit de hemel om mensen in nood te helpen. Zo’n God moeten wij wel liefhebben. Een God, die Sodom en Gomorra niet wilde vernietigen, voordat Hij daar een daadwerkelijk bezoek had afgelegd en de slechtheid en zonde met eigen ogen had gezien. Dit deed Hij terwijl Hij natuurlijk allang wist wat zich daar afspeelde. Me dunkt dat we het niet zullen kunnen laten om ons hart in aanhankelijkheid uit te storten bij die God, van wie we vernemen dat Hij zijn oor afwendt van de hoogste heerlijkheid en het brengt bij de lippen van de zwakste mens, die een oprecht verlangen uitspreekt.
Hoe kunnen we anders dan Hem liefhebben, wanneer we weten dat Hij let op alles wat er met ons gebeurt. Hij telt de haren van ons hoofd. Hij stuurt Zijn engelen om te zorgen dat wij onze voet tegen geen steen zullen stoten en Hij bestuurt al het leven. Gods genadige liefde zien we niet slechts in Zijn zorg om ons tijdelijke, aardse leven, maar vooral wanneer het gaat om ons eeuwig welzijn. In de Bijbel wordt God voorgesteld als wachtend om genadig te kunnen zijn. In de gelijkenis van de verloren zoon staat de vader op de uitkijk wanneer de zoon nog ver weg is. Hij ziet de zondaar komen, rent hem tegemoet, valt hem om de hals en kust hem.
Zo kijkt God uit naar iets goeds in een mensenhart, zelfs in dat van een arme zondaar, zodat één zucht voor Hem als muziek is en één traan als pure schoonheid. In dit vers uit Jeremia stelt God Zichzelf voor als kijkend naar een mensenhart en luisterend, luisterend of Hij mogelijk iets goeds kan horen. “Ik heb geluisterd en toegehoord”; Ik luisterde, stond stil en hielp hen. En hoe vol liefde is God wanneer Hij uitgebeeld wordt als Degene die zich afwendt van verdriet, terwijl Hij uitroept: “Ik heb geluisterd, maar zij spraken niet goed; niemand bekeerde zich van zijn boosheden, zeggend: “Wat heb ik gedaan?” Luisteraar, u hebt nooit naar God verlangd zonder dat God daar blij naar uitzag. U hebt nooit één gebed verzucht zonder dat Hij het opmerkte. Alhoewel u dikwijls gebeden opgezonden hebt die waren als de morgenwolk en als de vroege dauw, die snel voorbij gaan, hebben deze dingen de Heere toch vertederd.
God heeft geluisterd naar de schreeuw om hulp en naar de hartenkreet. Alhoewel het allemaal weer overgegaan is, is het toch niet onopgemerkt voortgegaan, want Hij herinnert het Zich zelfs nu nog. Voor u, die nu een Zaligmaker zoekt, geldt: de ogen van die Zaligmaker rusten nu op u. U zoekt niet naar iemand die u niet opmerkt. U bent bezig om naar de Vader te gaan, maar uw Vader ziet u al van verre komen. Het was misschien maar één traan die langs uw wang liep, maar uw Vader merkte het op als een teken van hoop. Er ging misschien maar één vleug van ontroering door uw ziel onder het zingen van het vers zojuist, maar God, de Liefhebbende, heeft zelfs dat opgemerkt en achtte het een teken dat uw hart nog niet geheel verhard is door de zonde. Liefde en genade kunnen er mogelijk nog toegang krijgen.
De tekst luidt: “Wat heb ik gedaan?” Ik wil deze introduceren met een paar woorden van liefdevolle overtuiging, waarmee ik graag iedereen wil aansporen om deze vraag te stellen. Vervolgens geef ik iedereen een paar woorden van hulp bij het beantwoorden van deze vraag. Daarna besluit ik met een paar zinnen van ernstige berisping aan degenen die deze vraag ten nadele van zichzelf moeten beantwoorden.
1. Allereerst dan een paar woorden van ERNSTIGE OVERREDING, waarbij ik graag zou willen dat ieder hier aanwezig, en vooral ieder onbekeerd persoon, zichzelf deze vraag zal stellen en hem ook eerlijk zal beantwoorden, “Wat heb ik gedaan?”
Slechts weinig mensen nemen graag de moeite om hun leven nog eens na te gaan. De meesten zijn al haast failliet en hebben de moed niet om hun eigen boeken in te zien. De overgrote meerderheid van de mensen is als een domme struisvogel, die, wanneer hij door jagers op de hielen gezeten wordt, zijn kop in het zand steekt en zijn ogen dicht doet en dan denkt dat, omdat hij zijn achtervolgers niet ziet, hij veilig is. Ik herhaal, de meeste mensen durven hun eigen biografieën niet te lezen. Als hun geweten en hun geheugen samen eens hun totale levensverhalen zouden gaan schrijven, dan zouden deze mensen een grote ijzeren klem kopen met een enorm slot eraan en ze zouden het boek op slot doen, want ze durven het niet te lezen. Ze weten dat het een boek is vol ellende en narigheid, maar ze durven het niet te lezen en leven dus door in zonde. Het is voor mij dus een zware taak om u allen te overreden om dat boek te voorschijn te halen, of het nu veel bladzijden telt of weinig en of ze nu wit of zwart zijn, maar lees ze, lees ze allemaal door! Moge de Heilige Geest u nu overtuigen, zodat u deze vraag zou beantwoorden: “Wat heb ik gedaan?”
Weet u, lieve vriend, zelfonderzoek kan u geen kwaad doen. Geen zakenman wordt er armer van wanneer hij zijn boeken inziet; hoogstens kan hij constateren dat hij armer is dan hij gedacht had. Het inzien van de boeken heeft hem niet geschaad. Zijn slechte zaken van al veel eerder hebben hem geschaad. Het is beter, mijn vriend, om nu te weten hoe het verleden geweest is nu er nog tijd is voor herstel, dan om geblinddoekt door het leven te gaan met de hoop om naar de hemel te gaan en om te laat te ontdekken dat deze hoop ijdel is. U verliest niets door eens te inventariseren. U kunt niet slechter worden van een beetje zelfonderzoek. Dit feit alleen al zou een sterk argument zijn om het te doen, maar weet u, u zou er enorm veel beter van kunnen worden. Stel dat uw zaken goed staan bij God, nou, dan zou u daar heel blij om kunnen zijn en mag u heel getroost zijn, want hij die met God verzoend is, heeft geen reden om verdrietig te wezen. Maar weet u, er bestaat grote kans dat u het bij het verkeerde eind heeft. Er zijn zoveel mensen op de wereld die zichzelf bedriegen, dat de kans groot is dat u één van hen bent. U kunt de naam hebben dat u leeft, maar toch dood zijn.
U kunt zijn als de boom van John Bunyan, waarvan hij zei: “Hij was mooi om te zien en groen aan de buitenkant, maar van binnen was hij zo verrot dat hij nergens anders voor kon dienen dan voor de kist aanmaakhout van de duivel.” Zo zou u vandaag voor uw medemensen kunnen staan, schoongewassen en uitzonderlijk mooi, maar u kunt er aan toe zijn als die Farizeeër, van wie Christus zei: “U bent de witgepleisterde graven gelijk, die van buiten wel schoon schijnen, maar van binnen zijn zij vol doodsbeenderen en alle onreinigheid.” Ja mens, u kunt het natuurlijk prefereren om uzelf te bedotten. Maar ikzelf zou duizend keer liever weten wie ik was voor God, dan dat ik er de mooiste ideeën over had en bedrogen uitkwam. Ik heb al vaak ernstig gebeden: “Heere, help me om mijn staat op zijn slechtst te zien. Ben ik nog steeds een afvallige voor u, zonder God en zonder Christus? Laat me dan tenminste eerlijk zijn tegenover mijzelf en weten wie ik ben.’’Weet u, mijn vriend, de tijd die u krijgt voor zelfonderzoek is uiteindelijk erg kort. Spoedig zult u het grote geheim weten.
Misschien zeg ik het wel niet hard genoeg om u het masker dat u nu draagt, af te rukken, maar er is iemand die Dood heet en die laat geen complimenten toe. Nu kunt u zich nog wel kleden als een heilige, maar de dood trekt u alles uit en u komt voor de oordeelstroon te staan in al uw naaktheid, of het nu naakte onschuld is of naakte schuld. Weet u, al kunt u zich voor de gek houden, u kunt God niet bedriegen. Misschien zijn de gewichten van uw weegschaal wel erg licht of is uw weegschaal verkeerd afgesteld, zodat hij u de waarheid niet laat weten, maar als God u weegt, dan wordt er niet gesmokkeld. Wanneer de eeuwige Heere Zijn weegschaal pakt en aan de ene kant de wet in de schaal legt, o zondaar, hoe zult u sidderen wanneer hij u in de andere schaal zal leggen. Tenzij Christus uw persoonlijke Christus is, zult u dan te licht worden bevonden en zult u voor eeuwig weggeworpen worden.
O, welke woorden moet ik gebruiken om u allen te bewegen om uzelf te onderzoeken! Ik ken alle mogelijke excuses, die sommigen van u zouden willen aanvoeren. Sommigen van u zullen pleiten op uw lidmaatschap bij een kerk en veronderstellen dat dan alles in orde is. Misschien kijkt u nu wel naar mij vanaf de galerij en zegt u tegen me: “Dominee Spurgeon, uw handen hebben mij dit jaar nog gedoopt in de naam van de Heere Jezus en ik heb uit uw handen het brood en de wijn van de Avondmaalstafel ontvangen.” Och luisteraar, ik vrees dat ik velen van u gedoopt heb, die nooit door de Heere gedoopt zijn; en sommige van u zijn door de kerk als lidmaten aangenomen, die nooit door de Heere zijn aangenomen. Als zelfs Jezus Christus een huichelaar had in zijn twaalftal, hoe vele huichelaars moet ik dan hier hebben onder bijna twaalfhonderd? Ach luisteraars, het is tegenwoordig wel heel makkelijk om van godsdienst een beroep te maken.
Vele kerken laten kandidaten toe zonder enig onderzoek. Ik heb ze ook wel bij me gehad en ik heb hun gezegd: “Ik zal u moeten behandelen alsof u zo uit de wereld kwam”, want ze zeiden: “Ik heb nooit een dominee gesproken. Ik heb een briefje geschreven aan de kerk en zij hebben mij toegelaten.” Werkelijk, het is tegenwoordig mogelijk om het hoogste beroep uit te oefenen en toch uiteindelijk een verdoemde afvallige te zijn. Schuif daarom deze vraag niet van u af en zeg niet:“Ik heb het te druk met al mijn geestelijke zaken, er is nog tijd genoeg.” Velen hebben dit gezegd en voordat die “tijd genoeg” aanbrak, bevonden zij zich daar, waar die tijd nooit meer zou komen. U, die zegt dat u nog tijd genoeg hebt, u weet niet hoe dicht de dood al bij u is. Er zijn er hier, die het nieuwe jaar niet meer meemaken. Het is heel waarschijnlijk dat velen het nieuwe jaar niet uit zullen gaan. O, mag de Heere onze God ieder van ons voorbereiden voor de dood en voor het oordeel en mag Hij ook de vermaning van deze morgen zegenen. Mag Hij ons leiden als we onszelf de vraag stellen: “Wat heb ik gedaan?”
2. Nu wil ik u helpen om antwoord te geven op de vraag: “Wat heb ik gedaan?”
Christenen, ware, oprechte christenen, ik heb u vanmorgen niet zo veel te zeggen. Ik hoef hier niet zoveel woorden aan toe te voegen, maar ik leg slechts deze vraag voor aan uw geweten: wat hebt u gedaan? Ik hoor u antwoorden: “Ik heb niets gedaan om mijzelf te redden, want dat was allemaal al voor mij gedaan in het eeuwige verbond, al voor de grondlegging van de wereld. Ik heb niets gedaan om rechtvaardig te zijn, want Christus zei: “Het is volbracht.” Niets heb ik gedaan om de hemel te verdienen, want dat alles heeft Jezus voor mij gedaan, al voor ik geboren werd.” Maar broeder, zeg nu eens, wat hebt u gedaan voor Hem, die gestorven is om uw verloren ziel te redden? Wat hebt u gedaan voor Zijn kerk? Wat hebt u gedaan voor de redding van deze wereld? Wat hebt u gedaan aan uw eigen geestelijke groei in genade? Misschien komt dit wel heel hard aan bij sommigen van u, die ware christenen bent, maar u laat ik aan uw God over. God kastijdt Zijn eigen kinderen. Toch wil ik een scherpe vraag stellen. Weet u, christenen, van iemand voor wie u dit jaar het middel bent geweest dat zij bekeerd werden? Och kom, denk eens na. Hebt u enige reden om te geloven dat u, direct of indirect, gebruikt bent, zodat iemand zalig werd?
Ik zal nog verder gaan. Sommige van u zijn al oude christenen en is er ooit in al de tijd dat u bekeerd bent, iemand gered door uw bemoeienis met hem? Vroeger, in het oosten, in de tijd van de aartsvaders, was het een schande voor een vrouw om geen kinderen te hebben. Maar wat een schande voor een christen om geen geestelijke kinderen te hebben -om niemand toegebracht te hebben! Toch zijn er hier sommigen van u, die geestelijk onvruchtbaar zijn gebleven en nog nooit iemand tot Christus hebben gebracht. U hebt geen enkele ster aan uw erekroon en u zult een kroon zonder sterren dragen in de hemel. In gedachten zie ik nog de vreugde en de blijdschap in de ogen van een kind van God, waarmee zij me aankeek vorige week, toen we gehoord hadden van iemand, die door haar toedoen was bekeerd. Ik nam haar bij de hand en zei: “Welnu, u hebt reden om God te danken.” “Ja dominee,” zei ze, “ik ben heel blij en voel me heel vereerd. Nog nooit eerder, dat ik weet, heb ik het middel mogen zijn dat iemand tot Christus kwam.” En de vrouw keek zo blij! Er stonden tranen van blijdschap in haar ogen.
Hoevelen hebt u er dit jaar al toegebracht? Kom christen, wat hebt u gedaan? Helaas, helaas, u bent dan wel geen onvruchtbare vijgenboom geweest, maar uw vruchten worden niet gezien. U mag dan levend zijn voor God, maar velen van u zijn onnut en vruchteloos geweest. Ik ben hard voor u, maar ook voor mezelf Ik stel ook aan mijzelf die vraag: “Wat heb ik gedaan?” Denk ik aan de ijver van Whitefield en aan de ernst van vele grote evangelisten van vroeger, dan sta ik ontzet over mijzelf en dan stel ik mijzelf de vraag: “Wat heb ik gedaan?” En ik kan slechts antwoorden met enige beschaamdheid. Hoe vaak heb ik u het woord van God gepreekt en toch, hoe zelden heb ik over u geweend zoals een zielenherder behoort te doen? Hoe dikwijls had ik u behoren te waarschuwen voor de toekomende toorn en ik vergat het en was niet ernstig genoeg. Ik ben bang dat ik schuldig ben aan het bloed van vele zielen als mijn God mij zal oordelen. Daarom druk ik u op uw hart: bid voor uw dominee, bid of hij hiervoor vergeving mag ontvangen. Bid voor mijn gebrek aan ernst, energie of gebed. Bid of ik in het komende jaar altijd zal mogen preken alsof het mijn allerlaatste preek zal zijn, als een stervende aan stervenden.
Terwijl ik de christen ondervroeg, hoorde ik de wetticist zeggen: “Wat ik gedaan heb? Dominee, ik heb alles gedaan wat ik behoorde te doen. U kunt mij nu wel staan te vertellen over zonde, maar ik zeg u, dominee, ik heb alles gedaan wat mijn plicht was. Ik ben altijd trouw elke zondag in de kerk geweest, ik heb altijd met mijn gezin gebeden en ‘s avonds bid ik altijd voor ik naar bed ga en ‘s morgens, wanneer ik opsta, weer. Ik ben niemand iets schuldig, ik geef behoorlijk voor de armen en als goede werken enige verdienste zijn, dan heb ik er wel veel gedaan.” Juist, mijn vriend, heel juist, als goede werken een verdienste zijn, maar het is heel triest dat ze dat helemaal niet zijn. Wanneer we goede werken doen om daardoor zalig te worden, dan zijn ze niets beter dan onze zonden. Dan kunt u net zo goed hopen om door vloeken en godslasteringen in de hemel te komen, als door uw goede werken. Het is natuurlijk voor de wet veel beter om goede werken te doen dan te vloeken, maar er is niet meer verdienste in het één dan in het ander. Onthoud toch alstublieft dat alles wat u al die jaren gedaan hebt, helemaal voor niets is geweest.
“Ja maar dominee, ik heb Christus vertrouwd.” Ho, stop. Staat u me nu toe een vraag te stellen. Bedoelt u dat u gedeeltelijk Christus hebt vertrouwd en gedeeltelijk uw eigen goede werken? “Ja dominee.” Nou, vergun me dan u te zeggen dat de Heere Jezus Christus nooit een toegift kan zijn. U neemt Christus helemaal, of anders helemaal niet, want Christus zal nooit met u kunnen delen in het zaligmakende werk. Dus nogmaals, alles wat u gedaan hebt is voor niets geweest. U hebt een kaartenhuis gebouwd en de storm zal het omver blazen. U hebt een huis op het zand gebouwd en als de regen en de vloed komen, zal het laatste spoor ervan voor eeuwig weggevaagd worden. Hoor toch naar het woord van de Heere: “Doch wetende dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der wet,” en “Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al het geen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.” En aangezien u niet in alles de wet hebt gehouden, bent u schuldig aan de hele wet en zegt die wet tegen u: “Vervloekt, vervloekt, vervloekt! Uw wetticisme baat u niets waar het de eeuwigheid betreft.”
Iemand anders zegt: “Wel, ik vertrouw niet op mijn wetticisme, noch op iets anders.
Ik wil helemaal niet over de eeuwigheid praten zoals u dat wilt. Maar ik ben niet zo slecht, dominee. Ik schiet maar een beetje tekort. Zo nu en dan een zondetje, een beetje dwaasheid maar. Mijn land, mijn vrienden noch mijn eigen geweten kunnen veel op me aanmerken. Het is waar, ik ben geen heilige. Ik ben wel niet al te degelijk, ik ga wel eens iets over de schreef, maar het is slechts een beetje. Die paar dingen zetten we nog wel recht voor het einde komt.” Vriend, ik wilde dat u zich de vraag stelde: “Wat heb ik gedaan?” Krab de lak van uzelf af – de lak, die uw hart en uw leven nog zo mooi laat lijken – en daaronder vindt u een ernstige melaatsheid. “Tja,” zegt iemand, “misschien heb ik wel eens een glas of wat te veel gedronken.” Stop. Hoe noemt u dat? Noem het eens bij de naam.
Hoe heet dat? “Nou, dominee, alleen maar een beetje plezier.” Stop. Ik wil graag de officiële naam ervan horen. Hoe noemt u dit bij een ander? Dronkenschap, neem ik aan. Een ander zegt: “Ik ben wel eens wat los in de mond.” Wat is dat? “Een beetje gekkigheid slechts.” Ja, maar noem het maar zoals het genoemd zou moeten worden – ijdel gezwets. Schrijf dat maar op. “O nee, dominee, dan lijkt het zo zondig.” Juist, maar niet zondiger dan dat het werkelijk is. U gaat wel eens uit op de rustdag, niet? “O ja, maar slechts nu en dan, soms maar.” Ja, maar laten we eens bepalen wat dat werkelijk is: schending van de sabbat. “Stop maar,” zegt u, “meer heb ik toch echt niet gedaan.” Ik neem aan dat u soms grappen gemaakt hebt over Bijbelteksten, niet? En soms gebruikt u Bijbelteksten, nee, niet echte vloeken, maar toch…Hoe moeten we dat dan noemen? We noemen het toch maar vloeken. “Och dominee, alleen maar wanneer iemand me boos maakte.” Toch moet het op de lijst, en die lijst tegen u wordt steeds langer.
In zaken bent u zeker altijd strikt eerlijk? “Nou, dat gebeurt nu eenmaal in het zakenleven en daar heeft u toch niets mee te maken?” Ja, dat schrijf ik ook op en we noemen het gewoon wat het is: stelen. Tegen iemand, die u iets schuldig was, bent u nooit hard geweest, zeker? En u hebt zich nooit rijker gewenst, of een ander tegenspoed toegewenst, waardoor u het beter zou krijgen? We noemen het wat het is en dat is: begeren. Het wordt een zwarte lijst. En afgezien van al deze dingen, hoe hebt u dit jaar uw tijd besteed? Afgezien van de vormgebeden, hebt u wel eens werkelijk gebeden? Nee, helemaal niet. Wel, dan moet ook gebedsloosheid op de lijst. Soms las u de Bijbel, soms luisterde u naar een preek, maar liet u de boodschap niet vaak aan u voorbijgaan? Zou dit God niet ontstemmen? En zo hoort het op de lange lijst. We hoeven niet verder te gaan, de lijst is al afschuwelijk en ernstig genoeg en allemaal hebben we wel zo’n lijst van zonden op onze naam, als ons geweten het nog een beetje doet.
Maar er is hier iemand die wel heel zorgeloos en onverschillig is geworden over alle geboden van de wet en hij zegt: “Jonge man, ik zou je eens wat kunnen vertellen van wat ik wel niet allemaal heb gedaan gedurende dit jaar.” Stop meneer, ik wil het nu liever niet weten; vertelt u het uzelf maar wanneer u thuis komt. Er zijn hier jonge mensen. Het zou hen mogelijk niet veel goed doen om te weten wat u hebt gedaan. Dacht u dat we in deze gemeente geen liederlijke mensen hadden? Dacht u dat we geen mensen hadden die zich uitleefden in de smerigste zonden en begeerten? Het schijnt me toe, dat zelfs nu Gods engel door ons midden vliegt en de gewetens van sommigen aanraakt, zodat zij zullen weten aan wat voor overtredingen zij zich overgegeven hebben gedurende dit afgelopen jaar.
Ik bid God of deze zinspeling alleen al hun gewetens wakker mag schudden. Ja, u kunt uw zonden wel verbergen. De deken van het donker mag wel uw beschutting zijn. U kunt wel denken dat ze nooit ontdekt zullen worden. Maar onthoud het maar, elke zonde die u gedaan hebt zal voorgelezen worden in het zonlicht en mensen en engelen zullen het horen op de dag van het laatste oordeel. Ja luisteraar, geef vandaag maar eens eerlijk antwoord op deze vraag: “Wat heb ik gedaan?” Het zou goed zijn als u, wanneer u thuis kwam, een stuk papier nam en gewoon ging opschrijven wat u had gedaan vanaf januari dit jaar tot december. Als u niet bang wordt bij het idee alleen al, dan zeg ik u, dan hebt u wel stalen zenuwen en dan zal er niet veel zijn dat u angst aanjaagt.
Nu richt ik mij heel specifiek tot de onbekeerde en ik wil hem helpen om deze vraag “Wat heb ik gedaan” te beantwoorden vanuit een ander gezichtspunt. Ach mens, u die in zonde leeft, u, die meer van plezier houdt dan van God, wat hebt u gedaan? Weet u niet dat één zonde genoeg is om een ziel voor eeuwig te verdoemen? Hebt u het nooit gelezen in de Bijbel, dat hij die slechts éénmaal zondigt, vervloekt is? Hoe verdoemd bent u dan niet door uw duizenden en duizenden zonden alleen al in dit jaar? Denk nog eens aan de zonden van uw jeugd en alle voorgaande overtredingen. Als één zonde u voor eeuwig zou ruïneren, hoe geruïneerd bent u dan wel niet?
Eén golf van zonde zou u doen wegzinken. Wat zullen deze oceanen van uw schuld u dan wel niet doen? Eén getuige tegen u zal genoeg zijn om u te veroordelen. Kijk dan eens naar de menigte van dwaasheden en misdaden, die nu om de oordeelstroon staan. Hoe wilde u hun getuigenverklaringen ontduiken, wanneer God u voor Zijn rechtbank roept? Wat hebt u gedaan? Kom mens, beantwoord deze vraag. Er zitten consequenties vast aan uw zonden en om deze vraag te kunnen beantwoorden, zult u de consequenties moeten aanvaarden. Wat hebt u gedaan aan uw ziel? Nou, u hebt hem verwoest. U hebt uw best gedaan om hem voor eeuwig te vernietigen. U hebt kerkers gegraven voor uw arme ziel; u hebt takkenbossen opgestapeld; u hebt ijzeren ketenen gesmeed – takkenbossen om haar te verbranden en ketenen om haar voor eeuwig vast te binden.
Weet u, uw zonden zijn als zaaigoed voor een oogst. Wat een oogst is het, die u voor uw ziel hebt gezaaid! U hebt wind gezaaid, u zult storm oogsten; u hebt ongerechtigheid gezaaid, u zult verdoemenis maaien. Maar wat hebt u tegen het Evangelie gedaan? Weet u hoeveel preken u hebt gehoord dit jaar? Vanaf uw geboorte zijn er treinwagons vol preken aan u verspild. Uw ouders hebben voor u gebeden in uw jeugd en uw vrienden hebben u goede raad gegeven toen u ouder werd. Hoeveel tranen heeft uw predikant sindsdien niet voor u geschreid? Hoe dikwijls heeft een ernstige aanklacht uw hart getroffen? Maar u hebt die pijl uit uw hart getrokken.
Predikanten hebben hun best gedaan om u te redden, maar u hebt u er zich nog nooit iets van aangetrokken. Wat hebt u tegen Christus gedaan? Weet u, Christus is een goede Christus geweest voor de zondaren hier. Olie is zacht, maar ontzettend brandbaar. Zo ook die zachtaardige Redder: wanneer hij uw Rechter zal zijn, dan zal Zijn toorn schroeiend wezen. Verachte liefde is kwaadaardiger dan een leeuw tegenover zijn prooi. Veracht Christus aan het kruis en het zal vreselijk wezen om door Christus op Zijn troon geoordeeld te worden.
Maar ook: wat hebt u uw kinderen aangedaan dit jaar? Er zijn er hier, die alles in hun vermogen gedaan hebben om de zielen van hun kinderen te vernietigen. Er weegt een grote verantwoordelijkheid op een vader en wat zullen we dan zeggen over een dronken vader – de vader die zijn kinderen het voorbeeld van de dronkenschap voorhoudt? Vloeker, wat hebt u uw gezin aangedaan? Was u ook niet bezig om het touw voor hun eeuwige vernietiging te draaien? Zullen zij niet doen zoals u doet? Moeder, u hebt verscheidene kinderen, maar u hebt dit jaar nog niet voor één van hen gebeden. U hebt uw armen niet om hen heengeslagen, wanneer ze ‘s avonds voor hun bedjes knielden en het “onze Vader” baden. U hebt hen niet verteld van Jezus, die de kinderen liefhad en die eens een kind is geworden als zij. U hebt uw kinderen verwaarloosd! Ik weet van een moeder, die tot God werd bekeerd toen ze al oud was.
Zij zei tegen me – en ik zal nooit haar verdriet vergeten – “God heeft me vergeven, maar ik zal mezelf nooit kunnen vergeven. Want dominee,” zei ze, “ik heb de kinderen gevoed en opgevoed, maar ik heb het gedaan zonder godsdienst.” Toen barstte ze in huilen uit en zei: “Ik ben een wrede moeder geweest dominee, een ellendeling.” “Nou,” zei ik, “mijn beste vrouw, u hebt de kinderen toch opgevoed?” “Ja,” zei ze, “mijn man stierf toen ze nog klein waren en liet mij met zes kinderen achter en deze handen hebben hun brood verdiend en hebben hun kleren gemaakt. Niemand kan me verwijten dat ik niet goed voor hen gezorgd heb. Slechts hierin, en dat is het allerergste. Ik ben een wrede moeder voor hen geweest, want ik zorgde wel voor hun lichamen, maar niet voor hun zielen.”
Sommigen echter hebben het nog veel bonter gemaakt. Jongeman, je hebt dit jaar niet alleen je best gedaan om jezelf kapot te maken, je hebt ook geprobeerd om anderen te vernietigen! Herinner je je nog die januaridag, toen je die jongen voor de eerste keer van zijn leven meenam naar een kroeg? Je lachte om zijn jongensachtige tegenwerpingen, zoals jij ze noemde, en gebood hem om te drinken net als jij. Herinner je je nog hoe je in het donker van de nacht een jongen die er nog goede, eerlijke principes op nahield, verleidde? Hij wist nog niet van al die verleidingen totdat jij tegen hem zei: “Kom mee, ik zal je het Londense leven eens laten zien, ik zal je eens laten zien wat plezier is!” Die jongen ging altijd naar de kerk op zondag en leek de hemel te bereiken, totdat hij jou ontmoette.
“Ha,” zeg je, “ik heb de godsdienst er bij Jackson uitgelachen en op zondag gaat hij nergens meer heen, behalve voor een pleziertje en hij is net zo vrolijk als wij allemaal.” Ja jongen, en jij zal twee hellen krijgen als je verdoemd wordt, die van jezelf en die van hem erbij, want hij zal door die rossige vlammen naar je kijken en zeggen: “Mogelijk zou ik nooit hier gekomen zijn als jij me niet hier gebracht had.” Verleider, welke ogen zullen je aanstaren in de verschrikking van de hel? Die van de jongen, die jij naar het verderf hebt geleid. Denk eens even na, mensen die anderen verleiden, en sidder. Ik heb nagedacht toen ik de Verlosser had leren kennen en heb God gebeden of ik degenen, die ik ooit op de één of andere manier op het verkeerde pad geleid had, tot Christus mocht leiden. En ik herinner me van George Whitefield, dat hij zei dat, toen hij begon te bidden, zijn eerste gebed was of God de mensen zou willen bekeren met wie hij had zitten kaarten en zo de zondag had verknoeid. “En, geloofd zij God,” zegt hij, “ik heb hen allen gekregen.”
Zie ik dan op niemands gezicht verschrikking? Zijn er geen knieën, die tegen elkaar stoten? Is er geen hart dat gekweld wordt vanwege zijn ongerechtigheid? Dat kan toch niet. Dan is uw hart toch van steen? Als dit zo is, dan geldt het woord van God uit het zevende vers van dit hoofdstuk voor u: “Zelfs een ooievaar aan de hemel weet zijn gezette tijden, en een tortelduif, en kraan, en zwaluw, nemen de tijd van hun aankomst waar; maar Mijn volk weet het recht des Heeren niet.” De profeet Jesaja had gelijk, toen hij zei: “Een os kent zijn bezitter, en een ezel de krib zijns heren; maar Israël heeft geen kennis; Mijn volk verstaat het niet.” O, bent u zo verhard dat u het uitbeelden van uw schuld over u heen kunt laten komen, zonder bang te worden? Dan moeten wij die wèl onze schuld voelen maar onze knieën voor u buigen en vragen of God u zich zal laten kennen, want zoals u nu leeft, verhard en zonder hoop, zal uw lot allervreselijkst zijn als u sterft.
Wat zou ik blij zijn, als ik mocht hopen dat de grote meerderheid van u met me mee kon doen, wanneer wij nederig onze schuld en ons geloof belijden. Mag ik dan voor ieder van u spreken? U hebt de keuze, u kunt wat ik zeg aannemen of u kunt het verwerpen. Ik vertrouw er echter op dat de meesten van u met mij zullen instemmen. “O Heere, ik belijd U vanmorgen dat mijn zonden groter zijn dan ik kan verdragen; ik verdien Uw ergste toorn en Uw eeuwig ongenoegen. En ik durf haast niet te hopen dat U mij nog genadig kunt zijn. Maar U hebt Uw Zoon gegeven om te sterven aan het kruis voor zondaren en U hebt ook gezegd: “Zie op Mij en wordt behouden alle gij einden der aarde.”
Heere, ik zie op U vanmorgen, al heb ik nog nooit eerder op U gezien, nu zie ik op U. Ik ben een slaaf van de zonde geweest tot nu toe, maar Heere neem mij, zondaar, aan door het bloed van Uw Zoon Jezus Christus. O Vader, wijs me niet af, U zou het recht hebben, maar ik pleit op de belofte: “Die tot Mij komt zal ik geenszins uitwerpen.” Ik kom, Heere, neem mij aan, vergeef mij en maak mij Uw dienaar, zolang als ik leef. Maak mij een verloste als ik sterf.” Kunt u dit zeggen? Zei niet menig hart dit? Hoorde ik geen lippen dit in stilte zeggen? Heb goede moed, broeder, zuster, als dit uit uw hart kwam, dan bent u zo veilig als de engelen in de hemel, want u bent een kind van God en u zult nooit verloren gaan.
3. Nu heb ik nog een paar woorden van LIEFDE VOLLE VERMANING en dan ben ik klaar. Wat gaan de jaren griezelig snel voorbij. Er is nog nooit een jaar zo snel voorbij gegaan als dit jaar. Hoe ouder ik word, hoe korter de jaren worden. U, oude mensen, u kijkt terug op uw zestig of zeventig jaren en u zegt: “Ach jongeman, ze worden nog korter!” Ongetwijfeld. “Leer ons dan alzo onze dagen tellen, o Heere, dat wij een wijs hart bekomen.” Maar is het niet heel erg dat er haast weer een jaar voorbij is en dat velen van u nog onbekeerd zijn? U bent precies waar u vorig jaar was.
Nee, erger nog, u bent dichter bij de dood, dichter bij de hel, tenzij u zich bekeert. Misschien heeft dit, wat ik vanmorgen gezegd heb, geen invloed op u. U bent nog niet helemaal verhard, u bent vaak onder de indruk geweest. Dikwijls hebt u geweend onder de preek en toch is alles voor niets geweest, want u bent nog wat u was. Ik raad u aan om antwoord te geven op deze vraag: “Wat heb ik gedaan?” Weet u, er komt een tijd dat u zich deze vraag zult stellen en het te laat zal zijn. “Wanneer zal dat zijn,” zegt u, ”op mijn sterfbed?” Nee, daar is het nog niet te laat. Maar het zal te laat zijn om deze vraag te stellen, als uw adem uit uw lichaam is.
Stelt u zich eens een man voor, die de trap van een hoge toren opklimt, met als doel zichzelf te doden. Hij klimt over het hek. Net nadat hij springt, vraagt hij: “Wat heb ik gedaan.” Ik kan me voorstellen dat een geest in de lucht vraagt: “Gedaan? U hebt gedaan, wat u nooit ongedaan kunt maken. U bent verloren, verloren, verloren.” Nou, weet u, als u geen deel hebt aan Christus, dan klimt u vandaag die trap op. Morgen misschien al staat u op dat hekwerk en als de dood u komt halen en u springt van die toren van leven naar die golf van ellende, dan zal die vraag gruwelijk voor u zijn. “Wat hebt u gedaan?” Het antwoord kan u dan niets meer baten, het zal verschrikkelijk zijn. Ik stel me zo’n ziel voor op de zee van de eeuwigheid. Ik hoor hem zeggen: “Wat heb ik gedaan?”
Hij wordt geworpen in de vlammende golven en schreeuwt: “Wat heb ik gedaan?” Hij ziet voor zich een lange eeuwigheid, maar stelt nog eens de vraag: “Wat heb ik gedaan?” Het gevreesde antwoord komt: u hebt het helemaal zelf verdiend. U kende uw plicht, maar u deed die niet. U was gewaarschuwd, maar u sloeg alle raad in de wind. Ach, luister toch naar dat trieste monoloog van zo’n ziel. De laatste dag breekt aan, de vlammende troon wordt geplaatst en het grote boek wordt geopend. Ik hoor de bladzijden ritselen, als zij omgeslagen worden. Ik zie mensen die naar rechts en naar links worden gewezen, als gevolg van wat er in dat boek staat. De ziel zegt: wat heb ik gedaan? Ik weet dat zonde voor mij verderf betekent, want ik heb nooit een Zaligmaker gezocht. Wat is dat? De Rechter kijkt naar me. Zal Hij tegen mij zeggen: “Ga uit, vervloekte” tegen mij? O, laat me maar voor eeuwig verpletterd worden, dat liever dan dit mee te moeten maken. Er is geen geluid, maar de vinger wijst en ik word uit de menigte gehaald en alleen sta ik voor de Rechter. Hij slaat om naar mijn bladzijde en voordat Hij het voorleest, bonkt mijn hart in mijn borst. “Zo moet het dan,” zegt Hij, “nooit is het uitgewist met Mijn bloed.
Toen Ik riep, luisterde u niet. U hebt Mijn volk uitgelachen. U wilde niets van Mijn genade. U zei dat u het loon van uw ongerechtigheid wilde hebben. U zult het krijgen, de bezoldiging van de zonde is de dood.” Met een stem groter dan duizend donders zal Hij zeggen: “Gaat weg van mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk de duivel en zijn engelen bereid is.” Dan wordt alles waar. Ik heb gelachen om de dominee, toen hij over de hel preekte en nu ben ik in de hel. Ik vroeg me af waarom hij me zo bang wilde maken. O, ik wilde wel, dat hij me nog veel banger had gemaakt. Had hij me maar zo bang gemaakt, dat ik hiervan verlost zou zijn. Maar nu, hier ben ik dan, verloren, en er is geen ontsnappen meer mogelijk. Het is zo donker in deze duisternis, er is geen straaltje licht dat me ooit nog kan bereiken. Ik zit zo vast, dat geen van deze schroeven en ijzers ooit losgemaakt kunnen worden. Ik ben voor eeuwig verdoemd. Ach, dit is een akelig monoloog. Ik kan het haast niet vertellen.
Als u er kon wezen, als u kon weten wat zij voelden en zien wat zij zien, dan vroeg u zich af waarom ik nog niet veel ernstiger het Evangelie zou preken. U zou zich verbazen, niet over het feit dat ik u wilde laten huilen, maar over het feit dat ik zelf niet meer zou huilen en dat ik niet nog veel ernstiger zou preken. Luisteraars, zo waarlijk als God, voor Wie ik sta, leeft, eens zal uw geweten mij toegeven dat ik een eerlijke getuige ben geweest vanmorgen. Ieder van u zal gewaarschuwd wezen, indien u verloren gaat. Ik heb u zo ernstig als ik maar kon, gewaarschuwd. Krachtiger kan ik het niet. Ik weet niet hoe het beter kan. Ik kan u niet beter overtuigen. Ik sluit af met te zeggen: vlucht tot Jezus.
Ik smeek u, als onsterfelijke zielen bestemd voor eeuwig wel of eeuwig wee, vlucht tot Christus. Zoek genade in Zijn handen. Vertrouw op Hem en wees gered. Of: sla mijn waarschuwing in de wind en ga verloren. Weet echter zeker dat u mij niet afwijst, maar Hem, die mij gezonden heeft. U mag het verachten, maar u veracht mij niet, maar meerder dan Mozes, ja, Jezus Christus, de Heere. Als u dan voor Zijn troon komt te staan, zal Zijn vonnis als een dolkstoot zijn en Zijn woorden zullen vreselijk zijn als Hij u voor eeuwig veroordeelt, voor eeuwig en eeuwig zonder hoop, voor eeuwig, voor eeuwig en eeuwig. Moge God ons daarvoor behoeden, om Jezus wil.
Amen.