Wij hebben de goddeloze gerechtvaardigd gezien, en de grote waarheid overwogen dat God alleen de mens kan rechtvaardigen. Thans gaan wij nog een stap verder en vragen: Hoe kan een rechtvaardig God schuldige mensen rechtvaardigen. En op die vraag ontvangen wij een volledig antwoord in de woorden van Paulus in Romeinen 3:21-26. Wij zullen de zes verzen van dit hoofdstuk lezen, opdat wij deze schriftuurplaats in haar volle samenhang kunnen nagaan.
“Maar nu is de rechtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonder de wet, hebbende getuigenis van de wet en de profeten: Namelijk de rechtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus, tot allen, en over allen, die geloven; want er is geen onderscheid. Want zij hebben allen gezondigd, en derven de heerlijkheid Gods; En worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is; Welken God voorgesteld heeft tot een verzoening, door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden, die te voren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods; Tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid in dezen tegenwoordigen tijd; opdat Hij rechtvaardig zij, en rechtvaardigende dengene, die uit het geloof van Jezus is.”
Vergun mij u hier iets mee te delen van een persoonlijke ervaring. Toen ik mij onder de hand van de Heilige Geest bevond en van zonde overtuigd was, had ik een zeer duidelijk besef van Gods rechtvaardigheid. De zonde — wat zij ook voor andere mensen mocht wezen — werd mij een ondragelijke last. Ik was niet zo zeer bevreesd voor de hel; ik was bevreesd voor de zonde. Ik kende mij zelven voor zó schuldig, dat ik voelde, dat zo God mij niet strafte voor de zonde. Hij dit dan toch behoorde te doen.
Ik was er van overtuigd, dat de Rechter van de ganse aarde zulke zonde, als de mijne was, behoorde te veroordelen. Ik zat op de rechterstoel, en ik veroordeelde mijzelf ter dood, want ik beleed, dat, zo ik God was geweest, ik niet anders had kunnen doen, dan zulk een zondig, schuldig schepsel tot de diepste diepten der hel te veroordelen. En gedurende al die tijd was het mij ten zeerste te doen om de eer van Gods Naam en de onschendbaarheid van Zijn zedelijke regering. Ik was mij bewust, dat het mijn geweten niet bevredigd zou hebben, als ik op onrechtvaardige wijze vergeving kreeg.
De zonde die ik had bedreven, moest gestraft worden. Maar nu deed zich de vraag voor, hoe God rechtvaardig kan zijn en mij toch kon rechtvaardigen, die zo schuldig ben geweest. “Hoe kan Hij rechtvaardig zijn en toch tegelijk ook de Rechtvaardiger zijn?” vroeg ik mijzelf af. Ik werd gekweld en beangst door deze vraag, en ik kon er geen antwoord op vinden. Gewis, nooit zou ik een antwoord hebben kunnen uitdenken, dat mijn geweten zou hebben bevredigd.
De leer der verzoening is voor mijn gemoed een van de stelligste bewijzen van de goddelijke ingeving der Heilige Schrift. Wie zou hebben kunnen denken, dat de rechtvaardige Heerser zou sterven voor onrechtvaardige rebellen? Dit is geen leerstelling van menselijke godenleer, geen droom van een dichterlijke verbeelding. Deze wijze van verzoening is alleen bekend geworden onder de mensen, omdat zij een feit is. Niemand zou in staat zijn geweest om zo iets te verdichten. God zelf heeft haar verordineerd; het is geen zaak van verbeelding.
Ik had van het plan der zaligheid door Jezus’ offerande gehoord van mijn jeugd af aan. Maar in het binnenste van mijn ziel wist ik er even weinig van, alsof ik een inboorling was geweest. Het licht was daar, maar ik was blind. Het was volstrekt noodzakelijk, dat de Heere Zelf mij de zaak duidelijk zou maken. Het was voor mij een nieuwe openbaring, alsof ik nooit te voren in de Schrift had gelezen dat Jezus verklaard was te zijn een verzoening voor de zonde opdat God rechtvaardig zij.
Ik geloof dat het als een openbaring moet komen tot de ziel van ieder wedergeboren kind van God, telkenmale als hij de heerlijke leer ontmoet van het plaatsbekledend lijden van de Heere Jezus. Ik begon te verstaan dat de zaligheid mogelijk was door een offer dat voor mij was gebracht, en dat er in zulk een offer door God voorzien is geworden. Het werd mij te zien gegeven dat Hij, die de Zoon van God is, evengelijk met de Vader, van ouds gesteld was geworden tot het Verbondshoofd van een verkoren volk, opdat Hij in deze hoedanigheid voor hen zou lijden en hen zou behouden.
Daar onze val in den beginne niet persoonlijk was, daar wij in onze gemeenschappelijke vertegenwoordiger, de eersten Adam, zijn gevallen, is het mogelijk voor ons geworden om wederopgericht te worden door een tweede Vertegenwoordiger, door Hem namelijk, die het ondernomen heeft, om het Verbondshoofd te zijn van Zijn volk, zodat Hij hun tweede Adam is. Ik zag, dat ik vóór ik nog daadwerkelijk gezondigd had, toch reeds gevallen was door de zonde van mijn eerste vader; en ik verblijdde mij, omdat het nu volgens wet en recht mogelijk was geworden, om door een tweede Verbondshoofd en Vertegenwoordiger weer op te staan van die val. De val in Adam liet een mogelijkheid ter ontkoming.
De tweede Adam kan het verderf wegnemen, dat de eerste Adam over ons had gebracht. Toen ik gekweld werd door de vraag of het voor een rechtvaardig God mogelijk zou zijn om mij te vergeven, verstond ik, zag ik door het geloof, dat Hij, die de Zoon van God is, mens is geworden en in Zijn eigen gezegend lichaam mijn zonden gedragen heeft aan het kruis. Ik zag dat de straf die mij de vrede aanbrengt, op Hem was gelegd, en dat door Zijn striemen mij genezing was geworden. Waarde vriend, hebt u dit ooit gezien? Hebt u het ooit begrepen, hoe God ten volle rechtvaardig kan zijn; hoe Hij geen straf terughoudt en de scherpte des zwaards niet stomp maakt, en toch den goddeloze die zich tot Hem wendt, kan rechtvaardigen?
Het was omdat de Zoon van God, de Hoogheerlijke, het ondernomen heeft de wet te rechtvaardigen en te handhaven door de straf te ondergaan die ik had moeten ondergaan, dat God mijn zonde kan voorbijzien. De wet van God is meer gerechtvaardigd door de dood van Christus, dan wanneer alle zondaren in de diepte der hel waren geworpen. Want, dat de Zone Gods voor de zonde heeft geleden, was een heerlijker bevestiging der Godsregering dan wanneer het gehele mensengeslacht zou hebben geleden.
Jezus heeft om onzentwil de doodstraf ondergaan. Aanschouw het wonder! Daar hangt Hij aan het kruis! Dit is het grootste, het meest wondervolle gezicht, dat uw ogen ooit kunnen aanschouwen. Zoon des mensen — daar hangt Hij, ondragelijke pijnen lijdende. Hij, de Rechtvaardige, voor ons, de onrechtvaardigen, om ons tot God te kunnen brengen. O, de heerlijkheid van dat gezicht! De Onschuldige gestraft! De Heilige veroordeeld! De Eeuwig-Gezegende tot een vloek gemaakt! De oneindig Heerlijke op smadelijke wijze ter dood gebracht! Hoe meer ik zie op het lijden van de Zone Gods, hoe zekerder ik er van ben, dat dit het is, dat in mijn nood voorziet.
Waarom heeft Hij geleden, zo het niet was om de straf van ons af te wenden? Indien Hij haar dan door Zijn dood van ons heeft afgewend, zo is zij afgewend en zij die in Hem geloven, behoeven niets te vrezen. Het moet wel zo wezen, dat, daar de verzoening geschied is, God ook de zonde kan vergeven zonder de grondvesten van Zijn troon te doen wankelen, of ook maar op de geringste wijze Zijn eigene wetten te schenden. Het geweten ontvangt een vol en bevredigend antwoord op zijn ontzaglijke vraag. De toorn Gods tegen de ongerechtigheid, waarin zij dan ook bestaat, moet vreselijk wezen boven alles, wat wij ons kunnen denken. Wèl heeft Mozes gezegd: “Wie kent de sterkte Uws toorns?” Maar als wij de Heere der heerlijkheid horen uitroepen: “Waarom hebt Gij Mij verlaten?” en Hem de geest zien geven, dan voelen wij dat aan de gerechtigheid Gods ten volle voldaan is door een gehoorzaamheid zó volkomen, door een dood zó vreselijk, door een Persoon zó goddelijk.
Als God zelf buigt voor Zijn eigen wet, wat meer kan er dan geschieden? De verdienste der verzoening is grooter dan de strafschuldigheid der zonde. In de grote diepte van Jezus’ liefde volle zelfopoffering kunnen alle de bergen van onze zonde wegzinken. Om de wille van de oneindige goedheid van dezen éne vertegenwoordigende Mens kan de Heere wel in gunst neerzien op alle de andere mensen, hoe onwaardig zij in zichzelf ook mogen zijn. Het was een wonder der wonderen dat de Heere Jezus Christus in onze plaats zou staan, “En tot ons eeuwig leedbevrijden Het wreedste jammer wilde lijden.”
Maar Hij heeft het gedaan. “Het is volbracht.” God zal de zondaar sparen omdat Hij Zijn Zoon niet heeft gespaard. God kan uw overtredingen voorbijzien omdat Hij die overtredingen op Zijn Eengeboren Zoon heeft gelegd. Als u gelooft in Jezus (en dat is de zaak, waar het op aankomt) dan zijn uw zonden weggedragen door Hem die om onzentwil tot zonde werd gemaakt en de straf der zonde in onze plaats heeft geleden.
Wat is in Hem geloven? Het is niet slechts te zeggen: “Hij is God en de Zaligmaker,” het is Hem geheel en ten volle te vertrouwen, en Hem van nu aan tot in alle eeuwigheid aan te nemen als uw zaligheid — uw Heere, uw Meester, uw Al. Als u Jezus wilt hebben, dan heeft Hij u reeds. Als u in Hem gelooft, dan zeg ik u dat u niet naar de hel kunt gaan: want dat zou wezen het offer van Christus te niet doen. Het is onmogelijk dat een offer aangenomen zou worden terwijl toch de ziel zou sterven voor welke dat offer ontvangen werd. Indien een ziel die gelooft veroordeeld kan worden, waartoe dient dan het offer?
Als Jezus in mijn plaats is gestorven, waarom zou ik dan moeten sterven? Ieder gelovige heeft het recht te zeggen dat het offer voor Hem gebracht werd. Door het geloof heeft hij er zijn handen opgelegd en het zich toegeëigend en daarom kan hij er van verzekerd wezen dat hij nooit zal omkomen. De Heere zou dit offer ten onzen behoeve niet kunnen aannemen en ons daarna toch veroordelen om te sterven. De Heere kan onze vergiffenis niet lezen in het bloed van Zijn eigen Zoon, en ons dan toch treffen door Zijn toorn. Dat zou onmogelijk zijn. Ach ! dat u terstond de genade mocht ontvangen om op Jezus te zien en te beginnen met het begin, namelijk met Jezus die de bron en oorsprong is der genade voor schuldige mensen !
“Hij rechtvaardigt de goddelozen.” “God is het die rechtvaardigt.” Daarom, en daarom alleen kan het geschieden en Hij doet het door het Zoenoffer van Zijn Zoon. Daarom kan het rechtvaardig geschieden, zó rechtvaardiglijk dat niemand er iets tegen in te brengen kan hebben, en zó volkomen dat op de laatste ontzaglijke dag, als hemel en aarde voorbijgaan, er niemand zal zijn die de geldigheid van die rechtvaardiging zal kunnen betwisten. “Wie is het, die verdoemt ? Christus is het, die gestorven is. Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het die rechtvaardig maakt”.
Welaan, arme, nooddruftige ziel, wilt u in deze reddingboot komen zoals u bent? Hier kunt u gered worden uit de schipbreuk! Neem deze stellige verlossing aan. “Er is niets in mij”, zegt u. Er wordt u niet gevraagd om iets met u mee te brengen. Mensen die moeten vluchten om hun leven te redden, moeten zelfs hun klederen achter laten.
Om u aan te moedigen zal ik u iets meedelen omtrent mijzelf. Mijn enige hoop op de hemel ligt in de volle verzoening die op Golgotha is geschied voor de goddelozen. Daarop steun ik met alle macht. Nergens elders is er ook maar een schaduw van hoop voor mij. U bevindt u in denzelfde toestand als waarin ik mij bevind, want niemand onzer heeft in zichzelf iets dat als een grond van hoop door ons aangemerkt kan worden. Zo laat ons dan elkander de hand geven, en aldus, hand in hand, staan aan de voet van het kruis en onze zielen, eens voor altijd, aan Hem toevertrouwen die Zijn bloed heeft gestort voor de schuldigen. Wij zullen door één en dezelfde Zaligmaker behouden worden. Als u, op Hem vertrouwende, omkomt, dan moet ik ook omkomen. Wat kan ik meer doen om mijn eigen vertrouwen te bewijzen in het Evangelie dat ik u heb voorgesteld?