8 Maar de HEERE zal in eeuwigheid zitten; Hij heeft Zijn troon bereid ten gerichte. 9 En Hij Zelf zal de wereld richten in gerechtigheid, en de volken oordelen in rechtmatigheden. 10 En de HEERE zal een Hoog Vertrek zijn voor den verdrukte, een Hoog Vertrek in tijden van benauwdheid. 11 En die Uw Naam kennen, zullen op U vertrouwen, omdat Gij, HEERE, niet hebt verlaten degenen, die U zoeken. 12 Psalmzingt den HEERE, Die te Sion woont; verkondigt onder de volken Zijn daden. 13 Want Hij zoekt de bloedstortingen, Hij gedenkt derzelve; Hij vergeet het geroep der ellendigen niet. 14 Wees mij genadig, HEERE, zie mijn ellende aan, van mijn poorten des doods; 15 Opdat ik Uw gansen lof in de poorten der dochter van Sion vertelle, dat ik mij verheuge in Uw heil.
In het licht van het verleden is de toekomst niet twijfelachtig. Omdat dezelfde almachtige God de troon van de macht bezet, kunnen wij, in vol vertrouwen, jubelen over onze veiligheid voor de hele toekomst. Het blijvende bestaan en de onveranderlijke heerschappij van onze Jehova zijn de vaste grondslagen van onze vreugde. De vijand en zijn verwoestende wegen zullen voor eeuwig een einde vinden, maar God ‘zal in eeuwigheid zitten’ op Zijn troon. De eeuwige duur van de goddelijke soevereiniteit schenkt onuitputtelijke troost.
Wat aardse rechtbanken ook mogen doen, de hemelse troon verschaft waarachtig recht. Partijdigheid en aanzien des persoons zijn verre van de handelingen van de Heilige Israels. Wat moet het vooruitzicht eens te verschijnen voor het onpartijdig gerecht van de grote Koning werken als een controle voor ons wanneer wij tot zonde worden verleid, en als een troost wanneer wij belasterd of verdrukt worden! Hij Die de goddelozen op de dag des oordeels geen vergiffenis schenkt, is de beschutting en de toevlucht van Zijn heiligen in dagen van benauwdheid. Er zijn veel vormen van verdrukking; ze komt zowel van mensen als van satan. Voor alle vormen van verdrukking biedt de Heere Jehova een toevlucht. Onwetendheid is het ergst als zij neerkomt op onwetendheid omtrent God, en kennis is het beste als zij wordt aangewend met het oog op God. De meest uitmuntende kennis leidt tot de meest uitmuntende deugd van het geloof. O, meer te leren van de eigenschappen en het wezen van God! Ongeloof, die luidruchtige nachtvogel, kan niet leven in het licht van de goddelijke kennis; hij vlucht weg voor de zon van Gods grote en deugdzame naam.
Herinneringen uit het verleden en zekerheden omtrent de toekomst brachten de man van God naar de genadetroon om de noden van het heden te bepleiten. Hij verdeelde al zijn tijd tussen loven en bidden. Hoe zou hij de tijd profijtelijker hebben kunnen doorbrengen? Zijn eerste gebed is passend voor alle mensen en gelegenheden; het ademt een nederige geest, wijst op zelfkennis, doet een beroep op de juiste eigenschappen, en op de geschikte persoon. In ziekte, in wanhoop, in beproeving zijn wij zeer diep gezonken, en de ‘poorten des doods’ schenen op het punt te staan zich te openen om ons gevangen te nemen; maar onder ons waren de eeuwige armen, en daarom zijn wij zelfs tot aan de poorten des hemels opgetild.
We moeten Davids oogmerk bij het smeken om genade niet over het hoofd zien: dat is de eer van God. Heiligen zijn niet zo zelfzuchtig dat ze alleen naar zichzelf kijken; zij verlangen naar de diamant van genade om anderen te laten zien hoe hij schittert en fonkelt, en opdat zij Degene bewonderen Die zulke kostbare edelstenen aan Zijn beminden geeft. Als David zegt dat hij Gods ‘ganse lof’ vertelt, bedoelt hij dat, bij zijn verlossing, de genade in al haar hoogten en diepten verheerlijkt moet worden.
Overweging:
Al Gods lof vertellen houdt in dat je daar veel werk van maakt. Een terloops ‘dank U wel, God’ is geen passend antwoord op een onophoudelijke stroom van rijke weldaden.