1 Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen. 2 Ik zal tot den HEERE zeggen: Mijn Toevlucht en mijn Burg! mijn God, op Welken ik vertrouw! 3 Want Hij zal u redden van den strik des vogelvangers, van de zeer verderfelijke pestilentie. 4 Hij zal u dekken met Zijn vlerken, en onder Zijn vleugelen zult gij betrouwen; Zijn waarheid is een rondas en beukelaar.
De almachtige Heere zal al diegenen beschermen die bij Hem wonen, zij zullen Zijn zorg blijven ondervinden als gasten de bescherming van hun gastheer. In het allerheiligste vertrek waren de vleugels van de cherubim de meest in het oog springende objecten, en mogelijk deden zij de psalmist de uitdrukking aan de hand die hier wordt gebruikt. Zij die in gemeenschap met God leven, zijn veilig bij Hem; geen kwaad kan hen genaken, want de uitgespreide vleugels van Zijn macht en liefde schermen hen af voor alle leed. Deze bescherming is constant – zij ‘vernachten’ erin, en ze is algenoegzaam, want het is de schaduw ‘des Almachtigen’, Wiens alvermogen hen beslist zal vrijwaren voor elke aanval. Er is geen beschutting denkbaar die ook maar enigszins de vergelijking met de bescherming van Jehova’s schaduw kan doorstaan.
De Almachtige Zelf is waar Zijn schaduw is, en derhalve worden zij die in Zijn schuilplaats wonen door Hem beschut. Gemeenschap met God is veiligheid. Hoe dichter wij bij onze almachtige Vader blijven, hoe meer vertrouwen we mogen hebben. Hij die in een onneembare vesting woont, stelt vanzelf daar zijn vertrouwen op. Zal hij die woont in God zich niet geheel op zijn gemak voelen, en zijn ziel in veiligheid laten rusten? O, dat wij de vastberadenheid van de psalmist eens voller tentoonspreidden!
Wij hebben op God vertrouwd, laten wij Hem dan bij voortduur vertrouwen. Hij heeft ons nooit begeven, waarom zouden wij Hem dan wantrouwen? Op mensen vertrouwen is natuurlijk voor de gevallen natuur, op God vertrouwen behoort even natuurlijk te zijn voor de vernieuwde natuur. Waar alle reden en waarborg voor geloof bestaat, behoren wij ons vertrouwen zonder aarzeling of weifeling te geven. Beste lezer, bid om genade om te zeggen: ‘Op Hem zal ik vertrouwen’.
Iedere listige samenzwering tegen iemand over wiens beveiliging de ogen van God waken, is tot mislukken gedoemd. Wij zijn dwaas en zwak als povere vogeltjes, en zijn zeer gemakkelijk door geslepen vijanden in een fatale val te lokken; maar als wij dicht bij God blijven, zal Hij ervoor zorgen dat de knapste bedrieger ons niet te pakken krijgt. Hij Die Geest is, kan ons beschermen tegen boze geesten; Hij Die een mysterie is, kan ons redden uit mysterieuze gevaren; en Hij Die onsterflijk is, kan ons verlossen van dodelijke ziekte.
Er heerst een dodelijke epidemie van dwaling: wij zijn daar veilig voor als wij in gemeenschap met de God der waarheid leven. Er heerst een fatale epidemie van zonde; wij zullen er niet door worden besmet als wij blijven bij de driemaal Heilige. Er dreigt een besmettelijke ziekte, maar zelfs voor die rampspoed zal ons geloof onkwetsbaarheid verwerven als we in God blijven en wandelen in kalm vertrouwen. Het geloof maakt het hart vrolijk en behoedt het voor de vrees die, in tijden van een epidemie, dodelijker is dan de epidemie zelf.
Overweging:
God tot onze woning maken, daarin is onze veiligheid gelegen; en dit is de manier om God tot een woning te maken: door de knieën gaan en ons door het geloof op Zijn macht en voorzienigheid laten vallen.