12 Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen. 13 Keer weder, HEERE! tot hoe lange? en het berouwe U over Uw knechten. 14 Verzadig ons in den morgenstond met Uw goedertierenheid, zo zullen wij juichen, en verblijd zijn in al onze dagen. 15 Verblijd ons naar de dagen, in dewelke Gij ons gedrukt hebt, naar de jaren, in dewelke wij het kwaad gezien hebben. 16 Laat Uw werk aan Uw knechten gezien worden, en Uw heerlijkheid over hun kinderen. 17 En de liefelijkheid des HEEREN, onzes Gods; zij over ons; en bevestig Gij het werk onzer handen over ons, ja, het werk onzer handen, bevestig dat.
Wij zijn er meer op gericht de sterren dan onze dagen te tellen, en toch is het tweede veel praktischer. Door gedachten over de kortheid van de tijd worden mensen genoopt hun warmste aandacht te wijden aan eeuwige dingen. Ze worden nederig als ze in het graf neerzien dat zo spoedig hun bed zal zijn, hun hartstochten bekoelen door het besef van hun sterflijkheid, en zij geven zich over aan de voorschriften van een feilloze wijsheid. Maar dat is alleen het geval als de Heere Zelf onderwijst; Hij alleen kan onderwijs geven dat werkelijk en duurzaam vrucht draagt. De Israëlieten waren in opstand gekomen, maar ze hadden de Heere niet totaal verlaten; ze erkenden hun verplichtingen om Zijn wil te gehoorzamen, en gebruikten ze als argument om medelijden te krijgen. Zal een mens zijn eigen knechten niet sparen?
Ook al trof God Israël, toch was het Zijn volk en Hij had het nooit verstoten, daarom wordt Hem gesmeekt Israël goedgunstig te behandelen. Al konden de Israëlieten dan het beloofde land niet zien, toch wordt Hem gesmeekt hen onderweg op te beuren met Zijn genade, en Zijn frons in een glimlach te veranderen. Het gebed lijkt op andere gebeden van de deemoedige wetgever toen hij vrijmoedig bij God pleitte voor het volk; het is Mozes-achtig. Hier spreekt hij met de Heere zoals een man met zijn vriend spreekt. Mozes vraagt om ondubbelzinnige blijken van goddelijke macht en voorzienigheid, opdat ze het hele volk zullen bemoedigen. Ze konden geen verlichting vinden in hun eigen zondige daden, maar in het werk van God zouden ze wel troost vinden.
Het dagelijkse doel van onze gebeden behoort de heiliging te zijn. Laat hetgeen wij doen in waarheid gedaan worden, en voortduren als wij in het graf liggen; moge het werk van de huidige generatie blijvend dienen tot de opbouw van de natie. Gelovige mensen zijn er beducht voor om tevergeefs te werken. Ze weten dat ze zonder de Heere niets kunnen doen, en daarom roepen ze tot Hem om hulp bij het werk, om aanvaarding van hun inspanningen, en om het welslagen van hun plannen. De gehele Kerk verlangt er innig naar dat de hand van de Heere zo zal meewerken met de hand van Zijn volk, dat een aanzienlijk, ja een eeuwig gebouw tot lof en eer van God het resultaat zal zijn.
Wij komen en gaan, maar het werk van de Heere blijft. Wij hebben er vrede mee dat wij sterven, zolang Jezus maar leeft en Zijn koninkrijk groeit. Omdat de Heere eeuwig Dezelfde blijft, vertrouwen wij ons werk aan Zijn handen toe, in het besef dat, daar het veel meer Zijn werk is dan het onze, Hij het onsterflijkheid zal verlenen. Wanneer wij verdord zijn als gras, zal onze heilige dienst, als goud, zilver en edelgesteente, het vuur doorstaan.
Overweging:
Wij kunnen andermans dagen en jaren tellen en de onze totaal vergeten, daarom is het de ware wijsheid van sterflijke mensen, om hun eigen dagen te tellen.