14 O God! de hovaardigen staan tegen mij op, en de vergaderingen der tirannen zoeken mijn ziel; en zij stellen U niet voor hun ogen. 15 Maar Gij, Heere! zijt een barmhartig en genadig God, lankmoedig, en groot van goedertierenheid en waarheid. 16 Wend U tot mij, en zijt mij genadig, geef Uw knecht Uw sterkte, en verlos den zoon Uwer dienstmaagd. 17 Doe aan mij een teken ten goede, opdat het mijn haters zien, en beschaamd worden, als Gij, HEERE! mij geholpen, en mij getroost zult hebben.
Gelovigen worden door niemand zo hartstochtelijk gehaat als door de hovaardigen en heerszuchtigen. Zij die God niet vrezen, deinzen niet terug voor geweld en wreedheid. Een godloochenaar is een mensenhater. Ongelovigheid is verwant aan onmenselijkheid. In plaats van het geraas en getier van trotse maar nietige mannen, zoeken wij de eer en goedheid van de Heere. In plaats van naar het pochend schuim van ziedende golven, gaan wij naar de zee van glas gemengd met vuur, kalm en sereen. ‘Maar Gij, Heere! zijt een barmhartig en genadig God, lankmoedig en groot van goedertierenheid en waarheid.’
Dit is voorwaar een heerlijke lofprijzing, waarvan geen woord overtollig is. Hier is barmhartigheid voor de zwakken en de bedroefden, goedgunstigheid voor wie het niet verdienen, lankmoedigheid voor wie zich tergend gedragen, genade voor de schuldigen, en trouw voor de beproefden. Gods liefde neemt vele gestalten aan, en in al die gedaanten is zij lieflijk.
Hoe wij er ook aan toe zijn, er is altijd wel een speciale schakering in het licht van de liefde die overeenstemt met onze toestand. De liefde is één en toch zevenvoudig, haar witte straal omvat het hele kleurenscala. Zijn wij er ellendig aan toe? De Heere blijkt vol barmhartigheid te zijn. Hebben wij te kampen met verzoeking? Zijn gunst komt ons te hulp. Wijken wij van het rechte pad af? Hij heeft geduld met ons. Hebben wij gezondigd? Hij is groot van goedertierenheid. Verlaten wij ons op Zijn belofte? Hij zal haar vervullen met overvloedige trouw.
Als God één keer naar ons omziet, zal al onze duisternis in daglicht veranderen. ‘Zijt mij genadig’, dat is alles wat David vraagt, want hij is ootmoedig van hart; dat is alles wat hij wil, want genade is het antwoord op alle behoeften van een zondaar. Wanneer de Heere ons Zijn eigen sterkte schenkt, zijn wij opgewassen tegen alle noodsituaties, en hebben wij geen reden om welke tegenstander dan ook te vrezen. Zoals de zonen van slaven krachtens hun geboorte het eigendom van hun meester waren, zo beroemde David zich erop dat hij de zoon was van een vrouw die zelf aan de Heere behoorde. Wat anderen zouden kunnen beschouwen als een vernederende toelichting, gebruikt hij met vreugde, om te laten zien hoe innig hij verknocht was aan de dienst van de Heere; en ook als reden waarom de Heere tussenbeide moest komen om hem te redden, aangezien hij geen pas verworven knecht was, maar vanaf zijn geboorte al in het huis had gewoond.
God doet niets half, hen die Hij helpt troost Hij ook, en zo stelt Hij hen niet alleen in veiligheid, maar schenkt Hij hun ook vreugde. Dit ergert de vijanden der rechtvaardigen uitermate, maar het geeft de Heere dubbele eer. Heere, handel zo voor altijd met ons, dan zullen wij U verheerlijken, tot in eeuwigheid.
Overweging:
Is het geen gewaagd verzoek om te zeggen: Heere, wilt Gij al Uw sterkte geven om mij te helpen? Inderdaad, een zeer gewaagd verzoek; maar Zijn genade beweegt Hem ertoe, het in te willigen.