9 Mijn volk, zeide Ik hoor toe, en Ik zal onder u betuigen, Israël, of gij naar Mij hoordet! 10 Er zal onder u geen uitlands god wezen, en gij zult u voor geen vreemden god nederbuigen. 11 Ik ben de Heere, uw God, Die u heb opgevoerd uit het land van Egypte; doe uw mond wijd open, en Ik zal hem vervullen. 12 Maar Mijn volk heeft Mijn stem niet gehoord; en Israël heeft Mijner niet gewild. 13 Dies heb Ik het overgegeven in het goeddunken huns harten, dat zij wandelden in hun raadslagen. 14 Och, dat Mijn volk naar Mij gehoord had, dat Israël in Mijn wegen gewandeld had! 15 In kort zou Ik hun vijanden gedempt hebben, en Mijn hand gewend hebben tegen hun wederpartijders. 16 Die den HEERE haten, zouden zich Hem geveinsdelijk onderworpen hebben, maar hunlieder tijd zou eeuwig geweest zijn. 17 En Hij zou het gespijsd hebben met het vette der tarwe; ja, Ik zou u verzadigd hebben met honig uit de rotsstenen.
Hoe diep zijn zij gezonken die niet willen luisteren naar God Zelf! Wij houden er niet van een uitbrander te krijgen, wij willen scherpe en bijtende waarheden liever vermijden; en, ook al wijst de Heere Zelf ons terecht, toch vluchten wij weg van Zijn milde vermaningen. Er mag geen buitenlandse god in Israel’s tenten geduld worden. Waar valse góden zijn, volgt vanzelf hun verering. De mens is zo’n verschrikkelijke afgodendienaar dat het beeld altijd een sterke verleiding is; zolang de nesten er zijn zullen de vogels ernaar verlangen terug te keren. Geen andere god had iets voor de joden gedaan, en daarom hadden zij geen reden welke andere god dan ook eer te bewijzen.
Hetzelfde argument geldt voor ons. Wij hebben alles te danken aan de God en Vader van onze Heere Jezus Christus: de wereld, het vlees, de duivel, geen van hen heeft ook maar iets voor ons betekend; het zijn vreemdelingen, buitenlanders, vijanden, en het gaat niet aan dat wij ons voor hen buigen. ‘Kinderkens, bewaart uzelven van de afgoden’, zegt onze Heere tegen ons, en door de kracht van Zijn Geest verdrijven wij iedere valse god uit ons hart.
De zonde berooft een mens van zijn wapenrusting en levert hem naakt uit aan zijn vijanden. Onze twijfels en angsten zouden lang geleden gedood zijn als wij meer trouw aan onze God hadden betoond. Duizenden kwaden die ons nu treffen, zouden tot op grote afstand van ons verjaagd zijn als wij meer bedacht waren geweest op heiligheid in onze wandel en woorden. Wij dienen niet alleen te bedenken wat de zonde wegneemt van hetgeen wij nu bezitten, maar ook welke winsten ze ons ontzegt. Als wij nadenken komen wij al snel tot de conclusie dat de zonde ons altijd duur komt te staan. Als wij God verlaten, is rebellie door onze innerlijke verdorvenheid onafwendbaar. Satan zal ons aanvallen, de wereld zal ons onrustig maken, twijfels zullen ons verwarren; allemaal door onze eigen schuld. Salomo’s verzaking van God deed vijanden tegen hem opstaan, en zo zal het ook met ons gaan. Maar als onze handel en wandel de Heere behagen, zal Hij zelfs onze vijanden in vrede met ons doen leven.
De Heere kan grote dingen doen voor een gehoorzaam volk. Wanneer Zijn volk wandelt in het licht van Zijn aanschijn, en smetteloze heiligheid bewaart, zijn de vreugde en troost die Hij hun schenkt onvoorstelbaar. Voor hen is de vreugde van de hemel zelfs al op aarde begonnen. Zij zingen tot eer van de Heere. De lente van de eeuwige zomer is voor hen begonnen; ze zijn al zalig, en nog stralender dingen staan hun te wachten. Bij wijze van contrast leert dit ons hoe verdrietig het is als een kind van God zich als gevangene verkoopt aan de zonde, en zijn ziel in een staat van hongersnood brengt door achter een andere god aan te gaan.
Overweging:
O Heere, bind ons voor altijd aan U alleen, en doe ons trouw zijn tot het einde.