7 Want het verhogen komt niet uit het oosten, noch uit het westen, noch uit de woestijn; 8 Maar God is Rechter; Hij vernedert dezen, en verhoogt genen. 9 Want in des HEEREN hand is een beker, en de wijn is beroerd, vol van mengeling, en Hij schenkt daaruit; doch alle goddelozen der aarde zullen zijn droesemen uitzuigende drinken. 10 En ik zal het in eeuwigheid verkondigen; ik zal den God Jakobs psalmzingen. 11 En ik zal alle hoornen der goddelozen afhouwen; de hoornen des rechtvaardigen zullen verhoogd worden.
Er is een God, de voorzienigheid bestaat en dingen gebeuren niet bij toeval. We hoeven de redding niet uit een van de vier windrichtingen te verwachten, maar God kan haar voor Zijn volk tot stand brengen. Ofschoon het oordeel niet van de opkomst of de ondergang van de zon komt, of uit de woestenij van de bergen, zal het toch komen, want de Heere regeert. Mensen vergeten dat alles in de hemel wordt beschikt; ze zien slechts de menselijke kracht, en de hartstocht van het vlees, maar de onzichtbare Heere is veel werkelijker dan deze factoren. Hij is achter en binnen de wolk aan het werk. De dwazen dromen dat dat niet zo is, maar zelfs nu is Hij nabij en op weg met in Zijn hand die beker gekruide wijn der wrake, waarvan één teug al Zijn vijanden zal doen wankelen.
Zelfs op dit moment is Hij in feite aan het oordelen. Zijn zetel is niet leeg; Zijn gezag is niet teruggetreden; de Heere regeert voor eeuwig. Machtige rijken komen op en gaan ten onder op Zijn bevel. Hier een kerker, daar een scepter, Zijn wil wijst alles toe. Assyrië buigt voor Babylon, en Babylon voor de Meden. Koningen zijn slechts marionetten in Zijn hand; ze dienen Zijn doel wanneer ze opkomen en wanneer ze ondergaan. God is, als enige; alle macht is aan Hem; al het andere is schaduw, voorbijgaand, onwerkelijk, als een nevel, een droom.
De bestraffing van de goddelozen is voorbereid; God Zelf houdt haar in gereedheid. Hij heeft de ergste verschrikkingen verzameld en beraamd, en houdt ze in de kelk van Zijn toorn. De vergelding is vreselijk; het is bloed om bloed, schuimende wraak voor schuimend kwaad. De kleur alleen al van de goddelijke toorn is vreselijk. Hoe zal hij smaken? Tienduizend kwellingen branden in de diepten van die vurige beker, die tot de rand met verbolgenheid is gevuld. De hele beker moet verzwolgen worden, de goddelozen kunnen de vreselijke dronk niet weigeren, want God Zelf schenkt het voor hen en m hen. Tevergeefs zijn hun kreten en smeekbeden. Ze konden Hem slechts tarten, maar dat is nu voorbij, en de tijd om het hun te vergelden is definitief aangebroken. Toorn moet zich tot het bittere einde voltrekken. Ze moeten steeds maar door blijven drinken, tot op de bodem waar de droesem van diepe verdoemenis ligt; deze moeten ze opzuigen, en toch moeten ze de beker ledigen.
O, de angst en de ontgoocheling van de dag des toorns! Let wel, het is voor alle goddelozen; de hele hel voor alle goddelozen; het schuim voor het schuim der wereld; het bittere voor de bitteren; toorn voor de erfgenamen van de toorn. Rechtvaardigheid springt in het oog, maar schrik doet een tienvoudige nacht, vreugdeloos, zonder een ster, vallen over alles. O, gelukkig zij die de beker van goddelijk lijden drinken, en de beker des heils! Hoewel zij nu veracht worden, zullen ze dan worden benijd door precies dezelfde mensen die hen vertrapten.
Overweging:
Als Gods volk de rode wijn in de beker heeft gedronken, moeten de goddelozen de droesem opdrinken: de beker gaat van de een naar de ander tot alles op is.