6 O God! Gij weet van mijn dwaasheid, en mijn schulden zijn voor U niet verborgen. 7 Laat hen door mij niet beschaamd worden, die U verwachten, o Heere, HEERE der heirscharen, laat hen door mij niet te schande worden, die U zoeken, o God Israëls! 8 Want om Uwentwil draag ik versmaadheid; schande heeft mijn aangezicht bedekt. 9 Ik ben mijn broederen vreemd geworden, en onbekend aan mijner moeders kinderen. 10 Want de ijver van Uw huis heeft mij verteerd; en de smaadheden dergenen, die U smaden, zijn op mij gevallen. 11 En ik heb geweend in het vasten mijner ziel; maar het is mij geworden tot allerlei smaad. 12 En ik heb een zak tot mijn kleed aangedaan; maar ik ben hun tot een spreekwoord geworden. 13 Die in de poort zitten, klappen van mij; en ik ben een snarenspel dergenen, die sterken drank drinken.
O God! Gij weet van mijn dwaasheid.’ David kon dit wel zeggen, maar niet Davids Heere; tenzij het wordt opgevat als een beroep op God dat Hij vrij was van de dwaasheid die mensen Hem aanwreven toen ze zeiden dat Hij krankzinnig was. Dat wat dwaasheid was voor mensen, was bij uitstek wijsheid voor God. Hoe vaak zouden wij deze woorden in hun natuurlijke betekenis kunnen gebruiken, en als wij niet zulke dwazen waren doordat we blind zijn voor onze eigen dwaasheid, zou deze belijdenis vaak op onze lippen zijn. Als wij beseffen dat wij dwaas geweest zijn, moeten wij dan ook niet stoppen met bidden, maar het juist des te inniger en vuriger doen.
David deed een beroep op de Heere der heirscharen om hem door Zijn kracht te helpen, en nu op de God van Israël om vanwege Zijn verbondstrouw te hulp te komen. Als de aanvoerder van de troep faalt, hoe zal het de gewone soldaat dan vergaan? Als David vlucht, wat zullen zijn volgelingen dan doen? Als de Koning der gelovigen Zijn geloof niet beloond zal vinden, hoe zullen de zwakken dan koers houden? Het gedrag van onze Heere tijdens Zijn hevigste lijden geeft ons geen reden tot schaamte; Hij weende, want Hij was een mens, maar Hij protesteerde niet, want Hij was een zondeloos mens. Hij riep: ‘Mijn vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan’; want Hij was een mens, maar Hij voegde eraan toe: ‘Doch niet, gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt’, want Zijn menselijkheid was zonder een zweem van opstandigheid. In de diepten der ellende ontglipte Hem geen woord van misnoegen, want er was geen misnoegen in Zijn hart. De Heere der martelaren legde een goede belijdenis af. Hij werd gesterkt in het uur van gevaar, en kwam er als meer dan een overwinnaar uit tevoorschijn. Zoals ook wij zullen doen, als wij ons vertrouwen helemaal ten einde toe bewaren.
Omdat Hij op Zich nam de wil van de Vader te doen, en Zijn waarheid te onderwijzen, waren de mensen boos; omdat Hij verkondigde dat Hij de Zoon van God was, waren de priesters razend. Ze konden geen echt gebrek aan Hem ontdekken, maar zagen zich gedwongen een leugenachtige beschuldiging in elkaar te draaien voordat ze konden beginnen aan het schijnproces tegen Hem. De basis van het conflict was het feit dat God met Hem was, en Hij met God, terwijl de schriftgeleerden en Farizeeën alleen op eigen eer uit waren. Smaad is te allen tijde zeer grievend voor een onberispelijk mens, en het moet hard aangekomen zijn bij een zo vlekkeloze persoon als onze Heere. Zie evenwel hoe Hij Zich tot Zijn God wendt, en Zijn vertroosting vindt in het feit dat Hij alles verdraagt om wille van Zijn Vader. Dezelfde troost geldt voor alle zwart afgeschilderde en vervolgde heiligen.
Overweging:
De schande van het kruis is pijnlijker dan de verdere last ervan.