1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester. 2 Hoor, o God! mijn stem in mijn geklag; behoed mijn leven voor des vijands schrik. 3 Verberg mij voor den heimelijken raad der boosdoeners, voor de oproerigheid van de werkers der ongerechtigheid. 4 Die hun tong scherpen als een zwaard, een bitter woord aanleggen als hun pijl; 5 Om in verborgen plaatsen den oprechte te schieten; haastig schieten zij naar hem, en vrezen niet. 6 Zij sterken zichzelven in een boze zaak; zij houden spraak van strikken te verbergen; zij zeggen: Wie zal ze zien? 7 Zij doorzoeken allerlei schalkheid; ten uiterste doorzoeken zij, wat te doorzoeken is; zelfs het binnenste eens mans, en het diepe hart.
Het roept vaak toewijding in het gebed op als wij onze stem gebruiken en hardop spreken; maar zelfs in het stille gebed spreekt een stem tot God die Hij zal horen. Wij lezen niet dat Mozes hardop sprak bij de Rode Zee, en toch zei de Heere tegen hem: ‘Wat roept gij tot Mij?’ Gebeden die op aarde niet te horen zijn, kunnen behoren tot die welke in de hemel het beste gehoord worden. Het is onze plicht op te merken hoe David voortdurend in gebed gaat; het is zijn strijdbijl en oorlogswapen; hij gebruikt het bij iedere vorm van druk, zonde vanbinnen of toorn vanbuiten, een buitenlandse invasie of een binnenlands oproer. Wij doen er wijs aan het bidden tot God als eerste en vertrouwenwekkendste hulpmiddel in ieder moment van nood te beschouwen. David had slechts het ene hulpmiddel van het gebed tegen de twee soorten wapens van de goddelozen, als verdediging tegen zwaard en pijl gebruikte hij de ene verdediging van zijn geloof in God. Met al onze offers van gebed moeten wij het zout van het geloof aanbieden.
Laster is altijd het superwapen van de vijanden van de gelovige geweest, en de boosdoeners zorgen er goed voor dat ze het doeltreffend gebruiken. Zoals krijgers hun zwaard slijpen om er een scherpte aan te geven die diep zal kerven en vreselijk verwonden, zo verzinnen de gewetenlozen valse aantijgingen die erop berekend zijn de rechtvaardige pijn toe te brengen, zijn goede naam onderuit te halen, en zijn eer om zeep te helpen. Is er iets wat een boze tong niet zal beweren? Hij zal zich inspannen om iedere denkbare ellende te bezorgen.
Boosaardige mensen hebben de sluwheid om zich langzaam te haasten, om te behagen teneinde te ruïneren, datgene te vleien wat ze eerlang kunnen verslinden, en te knielen voor hetgeen ze uiteindelijk onder hun voet kunnen vermorzelen. Hij die te maken heeft met het slangenzaad kan de wijsheid die van Boven is, goed gebruiken: het adderengebroed draait en zwenkt, kronkelt en wriemelt, en toch zijn ze altijd gespitst op hun doel, en nemen ze al kronkelend de kortste weg daarheen.
Helaas, hoe hachelijk is de toestand van de gelovige, en hoe gemakkelijk kan hij gegrepen worden als hij aan zichzelf wordt overgelaten. Dat is de klacht van de rede en de verzuchting van het ongeloof. Als het geloof aantreedt, zien wij dat ondanks dit alles de heiligen toch veilig zijn, want ze zijn allen in Gods hand. Het is goed, boosaardige tegenstanders te verslaan, maar nog beter is het van alle conflict met hen gevrijwaard te zijn, door verborgen te worden voor de strijd. De Heere weet hoe Hij Zijn volk vrede kan geven, en wanneer Hij rust wil brengen, is Hij meer dan een partij voor alle boosdoeners, en kan Hij zowel met hun heimelijk gesmede complotten als met hun openlijke vijandelijkheden afrekenen.
Overweging:
De meest kwetsende wapens van de goddelozen zijn woorden, maar het Woord is het voornaamste wapen van de Heilige Geest.