1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester, over Jeduthun. 2 Immers is mijn ziel stil tot God; van Hem is mijn heil. 3 Immers is Hij mijn Rotssteen en mijn Heil, mijn Hoog Vertrek, ik zal niet grotelijks wankelen. 4 Hoe lang zult gijlieden kwaad aanstichten tegen een man? Gij allen zult gedood worden; gij zult zijn als een ingebogen wand, een aangestoten muur. 5 Zij raadslagen slechts, om hem van zijn hoogheid te verstoten; zij hebben behagen in leugen; met hun mond zegenen zij; maar met hun binnenste vloeken zij. Sela.
Slechts het geloof dat op God alleen rust is waar; het vertrouwen dat slechts gedeeltelijk op de Heere rust, is een ijdel vertrouwen. Wachten op God, wachten omwille van God, is de gewone houding van het geloof; waarlijk op Hem wachten is oprechtheid; wachten op Hem alléén is geestelijke kuisheid. De oorspronkelijke tekst zegt ‘alleen tot God is mijn ziel stil’. Alleen de aanwezigheid van God kon Davids hart tot kalmte, onderwerping, rust en berusting brengen; maar toen dat eenmaal werd ervaren, verbrak geen oproerig woord of gedachte de vredige stilte meer.
Het spreekwoord dat spreken zilver is en zwijgen goud, is in dit geval meer dan waar. Geen welsprekendheid van woorden heeft half zoveel betekenis als de geduldige stilte van een kind van God. Het is een voortreffelijk werk, de wil te temmen en de gevoelens te onderwerpen, in die mate dat het hele innerlijk openligt voor de Heere, zoals de zee voor de wind. Dan is het gereed om in beweging te komen bij elke ademtocht uit Zijn mond, maar vrij van alle naar binnen gerichte en zelf veroorzaakte beweging, en ook van ieder vermogen om door iets anders dan de goddelijke wil bewogen te worden. Als wachten op God godsdienst is, is wachten op het schepsel afgodendienst; als wachten op God alleen, waar geloof is, is een menselijke macht met Hem in verbinding brengen roekeloos ongeloof.
Het is altijd het beste met God te beginnen, daarna kunnen wij de krachtmeting met onze vijanden laten plaatsvinden. Maak alles in orde met de hemel, daarna kunt u aarde en hel aanpakken. Het is wonderlijk dat mensen gemakkelijk genoeg doorgaan met een ijdele en zondige gedragslijn, terwijl het volharden in het goede zo geweldig moeilijk is dat het nagenoeg onmogelijk is, ais de goddelijke bijstand er niet was. De hardnekkigheid van hen die het volk van God bestrijden is zo vreemd, dat we hen er wel over kunnen onderhouden in deze trant: ‘Hoe lang gaat u met deze kwaadaardigheid door?’
De voortreffelijkheid van de rechtvaardigen is aanstootgevend voor de goddelozen, en het is het voornaamste voorwerp van hun woede. De bevordering die God de godvrezenden gunt, in Zijn zorg of in hun goede naam, veroorzaakt tevens de nijd van het mindere volk, en zij spannen zich in om hen naar hun eigen niveau neer te halen.
Let op de concentratie van kwaadaardigheid op maar één punt, zoals dat hier in contrast wordt geplaatst met het exclusieve vertrouwen van de deugdzame op zijn Heere. Als de goddelozen het genadewerk in ons maar ongedaan konden maken, zouden ze tevreden zijn; onze persoon breken, onze invloed opheffen, dat is het doel van hun beraadslagingen.
Overweging:
Genade maakt dat het hart zich ten aanzien van alle dingen onbekommerd gedraagt, behalve ten opzichte van God.